Maria in Utrecht: beeld van de hoop die ons in leven houdt

Een icoon of beeld van Maria, de Moeder Gods, zie je in de meeste oud-katholieke parochiekerken wel. Onze Utrechtse kathedrale kerk heeft zelfs een heus Maria-altaar. Wat we hier verbeeld zien, is kenmerkend voor het grote Mariafeest van 15 augustus, dat we in de Oud-Katholieke Kerk dit jaar op zondag 17 augustus zullen vieren.

Door: Bernd Wallet

Mariabeeld
Wie aan de noordzijde door de kathedraal naar voren loopt, ziet boven zich allerlei klassieke mariale symboliek: de besloten hof, de ark van het verbond. Aangekomen bij het Maria-altaar zie je erboven de stad geschilderd die uitziet naar licht en vrede – de stad waarnaar wij verlangen: het hemelse Jeruzalem, verbeeld in het aardse Utrecht met Domtoren, Buurkerk en singels met schepen. En daarboven de sterren, met de ene Sterre die ons van verre in de haven doet komen (Ave Maris Stella, gezang 368 – het lied dat hier geschilderd is).

Ervoor staat een kaarsenbak, om je gebeden, zorgen en hoop te laten meenemen in het weidse uitzicht van de Moeder Gods, de Dochter van Sion, die ons helpt navigeren naar de veilige haven. Het is een plek waar velen, zichzelf gelovig noemend of niet, onder haar bescherming hun toevlucht nemen.

Het laatgotische Mariabeeld dat achter het altaar staat, is niet oorspronkelijk voor deze plek gemaakt. Het is sowieso niet meer helemaal origineel. Het gezicht is zwaar beschadigd in de eerste beeldenstorm, die op 25 augustus 1566 ook door de aloude parochiekerk van Utrecht raasde: de Buurkerk, nu het Museum Speelklok.

Zuster Bertken, die wijze vrouw en geestelijk leider van veel Utrechters in haar tijd, moet eind vijftiende eeuw gezien hebben hoe het beeld werd geplaatst, als deel van een Marianum. Waarschijnlijk is het gemaakt door de veelgevraagde beeldhouwer Adriaen van Wezel. Een Marianum is een type Mariabeeld waarbij Maria staand of zittend wordt afgebeeld op een maansikkel, vaak omgeven door sterren. Dit iconografische motief is ontleend aan Openbaring 12,1, waar een vrouw verschijnt: “bekleed met de zon, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd.”

De overdadige lichtsymboliek spat er vanaf. De ster op de maan, met de zon die nimmer ondergaat in haar hand. Het doet denken aan de sequentie Laetabundus, die we in de kersttijd graag zingen als we de Menswording van de Eeuwige vieren (gezang 468): “Hij die heel de schepping schraagt, wordt geboren uit een Maagd, Zon uit Sterre!” (vers 3).

Om Hem – de Zon, de Zoon, God die leeft en leven geeft – draait haar leven. Zij mocht Hem eerst in geloof, en daarna in haar schoot ontvangen en draagt daarom de unieke titel Moeder Gods. Ze staat garant voor de werkelijkheid van onze verlossing: God heeft door haar alles aangenomen wat wij zijn, om het tot zijn eigen leven te verheffen. En ze toont Christus aan de wereld. In dat laatste is ze niet uniek, maar gaat ze ons wel voorop, als eerste van de heiligen. Wij volgen haar na op de weg van de menswording – zo bidden we althans.

Mariaplaats
Maria heeft er trouwens zelf voor gezorgd dat onze Utrechtse kathedrale kerk staat waar zij staat. Voor het verhaal daarover verwijs ik graag naar Coen van Kasteel in zijn jubileumboek, De Utrechtse Kerk van de belofte. Al bijna duizend jaar is de Mariaplaats met omgeving kerkelijk gebied. Het stadsdeel hoorde tot de immuniteit van de Mariakerk, de prachtige keizerlijke kerk aan de westkant van de stad. Die kerk is grotendeels gesloopt (alleen het pandhof werd, dankzij ons, bewaard), maar in beeld vastgelegd door de Haarlemse schilder Pieter Saenredam.

Pieter Saenredam, De Mariaplaats en de Mariakerk, vanuit het westen, 1662; paneel, 110,5 x 139 cm, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam

De immuniteit werd na de Reformatie opgeheven. Een paar panden ervan werden door particuliere katholieken gekocht – het is het historische terrein waarop nu onder meer de kerk, de kapel en centrum In de Driehoek, de ORKA en woningen staan. Naast Mariaplaats ademen nog allerlei andere namen in de buurt de geschiedenis: Mariahoek, Mariastraat, Mariapomp.

Pastoor Deelder, de bouwpastoor van de ‘nieuwe’ kerk in 1914, heeft de kathedraal niet naar haar genoemd. Jammer. Een Gertrudiskerk staat al verderop aan de singel – de Geertekerk. Is dat geen gemiste kans geweest? De kerk is in ieder geval in neoromaanse stijl gebouwd als herinnering aan de Mariakerk – Maria Maior – met vierkante torens, drie ingangen, en rondgewelfde toegangspoorten en ramen.

Natuurlijk was er een oud-katholiek bezwaar: er was toen al een oud-katholieke Mariakerk in Utrecht – de tweede Maria Minor, nu Belgisch Biercafé Olivier. En dáár stond ons Mariabeeld uit 1470. Gered van de beeldenstorm door trouw katholiek gebleven parochianen van de Buurkerk, die haar eerst mee naar huis namen en later plaatsten in hun schuilkerk aan het Achter Clarenburg.

Mariabeeldtaal
De gelovigen van de Marie gaven Maria een nieuw gezicht. Geen mooi gezicht – “opvallend ondeskundig gedaan,” zegt de conservator van het Catharijneconvent. Maar deze volksdevotie, die vanuit de onderdrukking een eigen gezicht aan Maria gaf, is toch bijzonder! En juist krachtig. Want dit is de Maria van het volk zelf.

De Maria die ons voorgaat in het zingen van het Magnificat – de lofzang van de omkeer van maatschappelijke waarden. De heersers zullen van hun troon gestoten worden, geringen hoog worden verheven (Lucas 1,46-55). Ze is geen zoete, lieve vrouwe van Utrecht. Ze staat juist heel zelfverzekerd rechtop. Geen willoos vat waarin Gods genade is gestort – een oude vrome gedachte die de werkelijkheid van God en mens tekortdoet. Ze staat klaar om Gods wil te doen – het is haar vreugde, zoals de psalmist zingt.

Gods verlossing is nabij voor wie met haar meebidt en zingt. Het oorspronkelijke eikenhouten snijwerk bleef overigens verder intact. Maar veel later, in de twintigste eeuw, gaven de gelovigen haar nog wel nieuwe voeten – “het zijn net mannenvoeten,” grapten de gidsen vroeger.

Het ‘beeld van allen die geloven’ draagt sandalen. Dat lijkt me passend voor wie gelovig onderweg is en niet voortdurend op een maansikkel hoeft te blijven staan. In haar beschadigde gezicht en nieuw gesneden voeten herkennen we de kwetsbaarheid én weerbaarheid van gelovigen door de eeuwen heen. Ze is getekend, maar neemt haar plaats in – zoals de hoop zelf.

Maria draagt – net als haar Zoon, die ze met beide handen vasthoudt – een zilveren kroon. “Dat is om een lelijke plek weg te werken,” zeggen de gidsen. Maar dat zou maar een schrale troost zijn! De troost der bedrukten graaft dieper – en ligt in de lijn van het Magnificat.

De dochter van Sion, de jonkvrouw Jeruzalem, die is geboren als arm Joods meisje in Palestina. Die – tienermoeder in Nazareth – zo ver van paleizen verwijderd leefde als maar kan. Juíst zij ontvangt een kroon. Niet alleen die uit Openbaring 12,1, maar ook de zegekroon die de gekruisigde, het Lam, geeft aan hen die getrouw zijn (Openbaring 2,10 en 3,11). Zelf draagt Hij, de pelgrim-koning, een zilveren rijksappel – geen wereldlijk teken van macht, maar een teken van de heerschappij van het kruis. Zo verbeeldt Maria de belofte dat Gods overwinning toekomt aan hen die met haar vertrouwen blijven houden in Gods toekomst, ondanks alle puinhopen vandaag.

Mariaverwachting
Die hoop vieren we op 15 augustus – het oude feest van haar Ontslapen of Tenhemelopneming, in de volksmond vaak Maria Hemelvaart genoemd (ondanks het grote theologische verschil met de Hemelvaart van Christus).

De vreugde van Pasen gaat door in de heilige communie van allen die bij Hem horen. Zo trekt Gods Geest een spoor in deze wereld, op weg naar de toekomende. Daarvan is Maria, de Moeder van de Heer, voor ons een beeld. Zij verbeeldt dat de vreugde van Pasen ons raakt in lichaam én ziel. De overwinning is niet aan de dood, maar aan het leven in Christus (1 Kor. 15,54–57). Die hoop draagt ons op het Mariafeest.

Maria “is het beeld van de voleinding van alle aardse dingen, van de hoop die ons in leven houdt: de verwachting van een gelukzalig sterven en verrijzen met Christus, onze Heer.” Zo bidden we in de prefatie van 15 augustus. Er zit echter een spanning in de gebeden van de dag, want in het gebed over de gaven gaat Maria “de weg van alle mensen en werd zoals al wat leeft van deze aarde gescheiden”.

Nu ja, hierover verschillen de meningen dus. Kennelijk niet zozeer omdat we verschillend denken over Maria, maar omdat het lastig is de toekomstige heerlijkheid te verwoorden – die is immers voor ons verborgen. Zoals Mgr. Andreas Rinkel eens verzuchtte in zijn dogmatiek: “De dogmatiek kan het allerminste beschrijven van het allerbeste wat zij belijdt.”

Niettemin belijden we dat de Geest van Gods toekomst in ons werkt, ons vernieuwt en leidt – de Geest die sinds het ‘ja’ van Maria altijd bij ons is, in de messiaanse gemeenschap die kerk heet. In Maria gebeurt wat ons allen beloofd is.

“Een leven lang bleef zij getrouw,” dicht Koenraad Ouwens over Maria (gezang 976). Hij begint bij haar actieve verwachting en eindigt bij de verwachting waarin wij met haar delen. De strofe voor het feest van haar ontslapen luidt:

Maria, kind van Nazaret,
gij vond bij Gode welgevallen.
Nu zijt gij kind aan ’t Vaderhuis;
bid voor ons, moeder van ons allen.

Maria, kind aan huis bij de Vader, herinnert ons eraan dat ons verlangen naar licht en vrede niet vergeefs is. Wie stil wordt bij het Mariabeeld, geeft een gezicht aan Gods trouw, die door de eeuwen heen overeind blijft – door alle beeldenstormen, onvrede en duister heen. Als we Maria’s ontslapen vieren, hopen we met haar op het leven dat God belooft, en leven we het actief tegemoet.

Haar tenhemelopneming trekt Gods spoor van zuiver licht voor ons die zij voorgaat. Hoe donker de nacht en verwarrend het leven ook kan zijn – de dag komt waarop God alles in Christus vernieuwt, lichaam en ziel, voor altijd. Dan zal ons lied samenvallen met dat van haar:

Hoog verheft mijn ziel de Heer,
mijn geest is opgetogen
over God, mijn Heiland.

Bernd Wallet