De Oud-Katholieke Kerk deelt in het geloof van alle tijden en plaatsen. Vaak gebruikt zij hiervoor het motto van de monnik Vincent van Lérins uit de vijfde eeuw: ‘Katholiek is datgene wat overal, altijd en door iedereen is geloofd.’ De Oud-Katholieke Kerk heeft dus geen afzonderlijke ‘eigen’ geloofsleer of ‘eigen’ dogma’s. Op dat punt onderscheidt zij zich dus niet wezenlijk van andere christelijke kerken.
De enige dogma’s die de Oud-Katholieke Kerk kent, zijn de geloofsbeslissingen uit de eerste eeuwen van de kerk, die door bijna alle christelijke kerken worden aanvaard. Die beslissingen betreffen de openbaring van God als Vader, Zoon en heilige Geest en het geloof dat in Jezus Christus het goddelijke en het menselijke zijn verenigd.
Een vierende kerk
De vraag naar het geloof van de Oud-Katholieke Kerk is dus niet zozeer te beantwoorden door een verwijzing naar een catechismus of een ander leerstellige tekst, maar des te meer door de uitnodiging om de liturgie mee te vieren. In de liturgie komen de bronnen en inhouden van het geloof ten volle naar voren. Dit gebeurt op meerduidige wijze in de liturgie: door een ‘collage’ van bijbellezingen en dikwijls vroegkerkelijke, maar ook nieuwere teksten, gebeden, gezangen en rituelen. In de liturgie komt de schat van het geloof tot uitdrukking in rituele taal én in de taal van rituelen.
Hoewel zij dus geen ‘eigen’ geloofsleer heeft, staat de Oud-Katholieke Kerk wel voor een bepaalde benadering daarvan. Accenten van die benadering zijn echter ook in andere kerken te vinden. Kenmerkend voor de oud-katholieke benadering van de geloofsleer zijn:
Een persoonlijk waarheidsbegrip.
De waarheid over God en mensen is niet een boek of een leer, maar een persoon: Jezus Christus. Het leren kennen van de waarheid staat dus gelijk aan het leren kennen van de persoon Jezus Christus, die niet tot het verleden, maar – als verrezen en levende Heer – tot ons heden behoort.
Het denken vanuit de dynamische visie op God …
als gemeenschap van Vader, Zoon en heilige Geest. Deze denkwijze gaat ervan uit dat het Gods bedoeling is om heel de schepping te herstellen en samen te brengen in de gemeenschap van liefde die God zelf is. Naast een visie op God is deze denkwijze dus ook van invloed op de visie op de mens, de kerk en de wereld.
Persoonlijke verantwoordelijkheid.
Geestelijken schrijven niet de wet voor, maar stimuleren hun medegelovigen om op basis van een doorleefd geloof bewuste keuzes te maken in het persoonlijke en maatschappelijke leven. Alle leden van de kerk worden aangemoedigd tot een serieuze en actieve houding in het verwerven en verdiepen van geloofskennis.
Een nadruk op de genade:
de liefde die God ons schenkt, nog voordat wij Gods liefde gevraagd, verdiend of beantwoord hebben. Ons geloof en onze goede werken zijn geen voorwaarde om God voor ons te winnen, maar antwoord op Gods toewending naar ons.
De aanvaarding van de geschriften van de Bijbel …
als het getuigenis bij uitstek van de bijzondere openbaring van God. Binnen het geheel van de mondelinge en schriftelijke overlevering van het christendom, worden tot de Bijbel gerekend: de geschriften van het Oude en Nieuwe Testament, alsmede de zogeheten ‘deuterocanonieke’ boeken.
Een zekere nadruk op de eerste eeuwen van de kerk, …
omdat de samenstelling en de interpretatie van de Bijbel, de geloofsleer en de sacramentele en kerkelijke structuur in die eeuwen in wisselwerking met elkaar tot stand zijn gekomen. De geloofsbeslissingen van de zeven kerkvergaderingen (concilies) uit de eerste eeuwen van het christendom worden beschouwd als normatief. Dat geldt dus eveneens voor de oorspronkelijke geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, zonder de latere invoeging van het ‘filioque’. Geloofsbeslissingen die zijn genomen na het uiteengaan van de kerken van het Oosten (orthodoxie) en het Westen (katholicisme) rond het jaar 1054 hebben een minder normatief karakter.
Een visie op de sacramenten waarin de nadruk ligt op het werk van de heilige Geest.
De lichamelijke en persoonlijke aanwezigheid van Christus in de vierende gemeenschap en in de sacramenten is het werk van de heilige Geest. In het nadenken over kerk en sacramenten probeert de oud-katholieke theologie, daartoe vaak uitgedaagd door kwesties uit de hedendaagse context, bestaande praktijken te herijken op basis van de Bijbel en van inzichten uit de eerste eeuwen van de kerk.
Een hermeneutisch verstaan van de geloofstraditie.
Dit betekent een creatieve omgang met de spanning tussen de Bijbel, de verdere geloofstraditie en de eigen tijd en cultuur. Hiermee wordt gepoogd het midden te houden tussen de ‘fundamentalistische’ gedachte dat het voor het kennen van de waarheid voldoende is om oude geloofsuitspraken te herhalen en de ‘(post)moderne’ gedachte dat alleen datgene geloofwaardig is wat voor hedendaagse mensen denkbaar en ervaarbaar is.
Waarheidsvinding als een episcopaal-synodaal proces.
Hiermee wordt een kerkelijk proces, maar vooral ook een mentaliteit bedoeld, waarin bisschoppen, priesters en diakens weliswaar een eigen rol hebben binnen het geheel van de kerkgemeenschap, maar waarin ook een bijzondere rol is toegekend aan de inbreng van alle gelovigen. Deze synodaliteit (letterlijk: ‘samen op weg zijn’) blijkt concreet tijdens plaatselijke en landelijke bijeenkomsten als gemeentevergaderingen en synodes, waar gelovigen en geestelijken samen zoeken naar de wil van God voor de kerk.
Een oecumenisch-katholieke visie op de liturgievierende kerk …
als ‘voorlopige gestalte’ van de herstelde schepping. In deze visie geldt het bisdom, verenigd in de eucharistie onder voorgangerschap van de bisschop, als de kerkelijke basiseenheid. Deze ‘lokale kerk’ is via de bisschop verbonden met de andere ‘lokale kerken’. Deze visie blijkt in belangrijke mate overeen te komen met een oecumenisch geformuleerde visie op grond waarvan orthodoxen, katholieken en protestanten zichzelf en elkaar kunnen herkennen en in de toekomst mogelijk zouden kunnen erkennen.
Lees ook:
M. Ploeger, De geloofsleer, in: P.-B. Smit (red.) De Oud-Katholieke Kerk van Nederland. Een inleiding, Utrecht (Boekencentrum) 2018, 35-61.