Luc De Saeger schreef de teksten voor het boekje “Op weg naar Jeruzalem”. Een meer uitgebreide versie van de teksten voor de Goede Week wordt dagelijks op de website geplaatst.
Stille Zaterdag – 30 maart 2013
Doen wat moet gedaan worden, zonder ophef (Lucas 23:50-51)
Er was ook een man die Josef heette en afkomstig was uit de Joodse stad Arimatea. Hij was een raadsheer, een goed en rechtvaardig mens, die de komst van het koninkrijk van God verwachtte en niet had ingestemd met het besluit en de handelwijze van de raad. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus.
Nadat hij het lichaam van het kruis had gehaald, wikkelde hij het in linnen doeken en legde het in een rotsgraf dat nog nooit was gebruikt. Het was de voorbereidingsdag, de sabbat was bijna aangebroken. De vrouwen die met Jezus waren meegereisd uit Galilea, volgden Josef naar het graf om het te bekijken en om te zien hoe Jezus’ lichaam er werd neergelegd. Daarna gingen ze naar huis en bereidden ze geurige olie en balsem. Op sabbat namen ze de voorgeschreven rust in acht.
Waren in vorige perikoop vele mensen aanwezig, werd er veel gesproken en werd de kruisiging van Jezus voorafgegaan door kosmisch gebeuren, in deze perikoop zijn weinig personen aanwezig, komen zij niet aan het woord en gebeurt niets wonderbaarlijk.
Al wat hier gebeurt, is normaal en wat men doet, is evident. Het was evident dat Jezus werd begraven voor de avond viel want dat schreef de Wet van Mozes voor, ook voor ter dood veroordeelden (Deuteronomium 21:22-23). En het was nodig om aan de Romeinse overheid toelating te vragen om het lichaam te begraven want in het Romeinse recht werd aan ter dood veroordeelden geen begrafenis gegund. En het behoorde tot de geplogenheden om het lichaam in een doek te wikkelen en scherp ruikende kruiden te voorzien om naast het lichaam te leggen. En het was ook nodig dat het graf waarin Jezus werd neergelegd een nieuw graf was want het lichaam van een ter dood veroordeelde mocht niet in de nabijheid van deugdzame afgestorvenen gelegd worden uit schrik voor bezoedeling.
Alleen is het niet evident dat dit alles gedaan werd door andere personen dan de familie van de overledene. Het zijn volgelingen die hem de laatste eer bewijzen, vrouwen die er al bij waren in Galilea en die Jezus volgen, ook na zijn dood, tot aan zijn graf. Zij zweren hem niet af.
Doen wat moet gedaan worden. Zonder ophef, zonder uitzicht, niet omdat achter de hoek het goede nieuws van de verrijzenis klaarstaat.
Stille zaterdag, in stilte doen wat moet gedaan worden: voor mensen zorgen, tot in de dood.
Reeds de eerste generatie christenen hechtte belang aan de belijdenis dat Jezus begraven werd. Zo schrijft Paulus zo’n twintig jaar na de dood van Christus aan de Kerk van Korinte: ‘Het belangrijkste dat ik u heb overgeleverd, heb ik op mijn beurt ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat,… ( 1 Kor 15:3-4). De Kerk counterde hiermee de aantijging dat Jezus niet echt dood zou zijn geweest, een aantijging die zowel kwam van hen die de verrijzenis betwistten als van hen die voorhielden dat Jezus niet ten volle mens was maar God die zich gehuld had in een aards lichaam. Maar ook zonder apologetische doeleinden blijft dit deel van de christelijke geloofsbelijdenis waardevol én essentieel: Jezus Christus heeft het mens zijn gedeeld tot in de dood. Hij heeft in zijn verrijzenis de dood wel overwonnen maar daarvoor moest hij eerst sterven, de dood ingaan.
God en Vader,
In de dood van Jezus herkennen wij de dood van onze geliefden,
in de dood van onze geliefden herkennen wij de dood van Jezus:
mens zijn is leven en sterven.
Wij willen onze afgestorvenen eren, hen waarderen.
De eer die wij hun geven, is ook eer die wij u brengen:
hun naam was u vertrouwd, hun wandel ging u aan.
U vertrouwen wij toe wie ons dierbaar zijn.
En wij doen dit
op het woord van Jezus
en aangeblazen door uw Geest in ons.