Op 1 juni jongstleden overleed in Amsterdam Karel Adriaan Deurloo, geboren in 1936 en vanaf 1975 hoogleraar Oude Testament aan de theologische faculteit van de Universiteit van Amsterdam. Voor een hele generatie theologen en ambtsdragers in protestantse en katholieke kerken (onder wie ondergetekende) was hij de inspirerende meester die hen de Bijbel leerde lezen. Dat juist deze leermeester die zo op het woord was gericht en daaruit leefde, de laatste jaren zijn spraak door ziekte goeddeels had verloren moet een beproeving voor hemzelf en allen in zijn naaste omgeving zijn geweest.
In navolging van zijn voorganger Martinus A. Beek (1909-1987) volgde Deurloo op eigen wijze de ontwikkelingen in de oud-testamentische wetenschap. Hij stelde zich van meet af aan kritisch op ten aanzien van een te ver doorgevoerde historisch-kritische methode, die in de zogenaamde bronnensplitsing alle ziel uit bijbelse teksten wist te persen en de tekst reduceerde tot levenloze letters voor wetenschappers die met zeer geleerde werken en zinnen die niet zelden begonnen met ‘het is niet onwaarschijnlijk dat…’ voornamelijk op elkaars punten en komma’s reageerden. Deurloo’s eerste interesse gold niet de complexe historische totstandkoming van die teksten, maar de zeggingskracht van de eindgestalte die zij hadden gekregen. Samen met collega’s in de bijbelwetenschappen en vrienden als Ben G. Hemelsoet (1929-1999, vanaf 1970 hoogleraar aan de Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam), Frans H. Breukelman (1916-1993, hoofdmedewerker hermeneutiek aan de UvA) en Rochus Zuurmond (1930, later hoogleraar bijbelse theologie aan de UvA) werd Deurloo het boegbeeld van de zogenaamde Amsterdamse School. Degenen die tot haar gerekend werden, wilden zelf weliswaar vooral geen school zijn – want dat klonk al net zo verstard als de scholen van bovengenoemde wetenschappers tegen wie men zich afzette – maar waren er soms stiekem toch wel trots op, dat ze als een soort kwajongensbende of geuzenbeweging het theologische landschap in Nederland in beroering brachten. Het recalcitrante van de Amsterdamse School vormde daarmee een theologische parallel met de democratiseringgolf die de universiteiten vanaf de late jaren ’60 in de greep hield, met de hoogtijdagen van de wat linksige kerkelijke oecumene na Vaticanum II en de beginnende ontkerkelijking en secularisering van de Nederlandse samenleving.
Zoals gezegd leerde Deurloo toekomstige kerkelijke ambtsdragers hun Bijbel lezen. Nadat de Amsterdamse theologiestudenten van Aleida G. (Liet) van Daalen (1922-2000) de Hebreeuwse teksten leerden spellen en met kinderlijk plezier en kleurpotloden daarin niet zelden onvermoede structuren ontdekten, voedde Deurloo met uitdrukkingen als ‘de tekst mag het zeggen’ de studenten op tot ontzag voor het geheim van de Naam van God, die als rode draad door de bijbelse teksten loopt en ze met elkaar verbindt tot een profetische geschiedenis van bevrijding. Deurloo keek over de traditionele muren van de oud-testamentische wetenschap heen om via de Verdeutschung der Schrift van Buber-Rosenzweig, rabbinica en judaïca een joodse leeswijze op het spoor te komen en via structuralisme en semiotiek te leren hoe je een tekst kritisch kunt benaderen. Bij dit alles was Barths Kirchliche Dogmatik Deurloo’s dogmatische richtingwijzer, want naast zijn oud-testamentische werkzaamheden bleef hij altijd predikant.
Ook in zijn publicaties richtte Deurloo zich eerder op de lezerskring in de christelijke gemeente dan op zijn collega’s in zijn tak van wetenschap. Samen met Nico Bouhuijs (1931-2007, later studentenpastor in Leiden) maakte hij onder de titel Dichterbij een televisieserie voor de IKON (toen nog IKOR) waarin hij de bijbelboeken uitlegde. Van de boekjes die naar aanleiding van de serie uitkwamen, opende zijn Dichter bij Genesis de ogen van gelovige christenen voor het niet historische, maar profetische karakter van de bijbelse geschiedschrijving en verloste hen zodoende van de vermeende tegenstelling tussen verstand en geloof.
Persoonlijk leerde ik Karel Deurloo beter kennen toen ik mijn scripte voor het doctoraalexamen over de profetie van Jeremia schreef en geregeld bij hem op zijn werkkamer op de Herengracht of bij hem thuis over de vloer kwam. Natuurlijk deed ik in dat Bijbelboek een unieke vondst, waarop Karel zei: ‘Dick, als jij in de wetenschap iets beweert dat nog nooit iemand vóór jou heeft beweerd, dan is de kans ook erg groot dat niemand nà jou dat ooit nog zal beweren.’ Hij nam mij mijn hoogmoedige vermetelheid niet kwalijk, maar had er mét mij lol in dat ik de tekst blijkbaar graag las. Ook tijdens de jaren dat ik met Karel in het faculteitsbestuur zat en we moesten reageren op bezuinigingsplannen van de regering, bleef het plezier om het samenwerken, ook met menigsverschillen, altijd bestaan. Ik beschouw het nog altijd als een grote eer dat juist Karel met mijn andere leermeester Jan Jacobs tijdens het wijdingsgebed bij mijn bisschopswijding de Bijbel geopend op mijn schouders legde. Zo geeft een meester aan een leerling door wat hij zelf heeft ontvangen. Als dat de gedeelde verwondering om het leven zelf en de dankbaarheid om Gods genade is, is dat het grootste geschenk dat een mens kan geven en ontvangen. Moge de gedachtenis aan Karel Deurloo ons tot zegen zijn.
+ Dirk Jan Schoon
Amersfoort, Bisschoppelijk Bureau, 6 juni 2019