Net zoals Nederland als klein land veel buitenland heeft en zich al alleen al daarom tot die andere landen heeft te verhouden, zo weet de Oud-Katholieke Kerk als kleine kerk dat er veel andere en grotere kerken zijn met wie zij de pretentie deelt het evangelie te verkondigen. Oecumenische samenwerking is onontkoombaar. Bisschop Dirk Jan deelt zijn bespiegelingen over de oecumene aan de hand van zijn bezoek in Canterbury voor de wijding van vier nieuwe Anglicaanse bisschoppen.
Door: Dirk Jan Schoon
Te gast in Canterbury
Namens de Unie van Utrecht mocht ondergetekende een paar weken terug deelnemen aan de wijding van vier nieuwe bisschoppen van de Kerk van Engeland. Voor de oud-katholieken was er een bijzondere aanleiding, omdat een van de wijdelingen Andrew Norman, de nieuwe suffragaan-bisschop van het bisdom in Europa is. Hij is de opvolger van de onlangs teruggetreden David Hamid, met wie wij altijd goed hebben samengewerkt.
De wijding vond plaats op 27 februari in Canterbury. De hoofdconsecrator was de aartsbisschop van York, Stephen Cottrell, geassisteerd door twee medeconsecratoren, en nog een hele stoet bisschoppen, andere geestelijken en leken die de toch niet kleine kathedrale kerk vulden. Natuurlijk was er – goed Engels – mooie koorzang, stevige gemeentezang en goed orgelspel, en – hoe anders dan Engels – een meneer met een pruik op die liet horen dat het koning Charles behaagd had de aartsbisschop verlof te geven om tot de wijding van de nieuwe bisschoppen over te gaan.

Overeenkomsten en verschillen
De kandidaten werden aanbevolen door naaste collega’s en de wijding zelf verliep grotendeels zoals dat bij ons ook het geval is, waarbij me wat kleine verschillen opvielen. Zo kregen de wijdelingen tijdens het wijdingsgebed geen evangeliarium op hun hoofd en schouders gelegd, maar kregen ze na het gebed alle vier een Bijbel overhandigd; handig voor het geval ze die nog niet hadden.
En bij de handoplegging door de aartsbisschop dromden alle andere bisschoppen samen, legden de voorsten ook de hand op de wijdeling en vormden die daarachter stonden een soort zwaan-kleef-aan door een hand te leggen op de schouder van wie voor je stond. Kleine verschillen bij hetgeen wij in essentie met elkaar delen: de wijding van de bisschop als ambtsdrager namens geestelijkheid en volk, de lokale kerk die in gemeenschap met andere kerken het geloof deelt, en die samen aldus wederzijds hun katholiciteit erkennen en gestalte geven. Een kerk die zichzelf in de verkondiging van het evangelie serieus neemt kán dus niet zonder andere kerken en uiteindelijk is het de opgave van elke kerk om die wederzijdse erkenning te zoeken en katholiek, dat is: wereldwijd gestalte te geven.

Gescheidenheid te boven komen
Wie in de geschiedenis van de Nederlandse oud-katholieke kerk duikt, komt die gerichtheid op andere kerken al gauw op het spoor. Sinds de katholieke kerk van de bisschoppelijke Cleresie in de achttiende eeuw uit de kerkelijke gemeenschap met Rome werd gestoten, zocht zij naar herstel van die gemeenschap. Dat mislukte telkens, omdat de Cleresie niet bereid was om documenten te ondertekenen waarmee de katholieke geloofswaarheid volgens haar geweld werd aangedaan. Dat kun je beschouwen als een koppig vasthouden aan een eenmaal ingenomen standpunt, maar het is een principiële houding: je kunt niet sjoemelen met je geloof, je moet het eerst eens worden over wat je samen in geloof deelt en daarna kun je dat in praktijk brengen.
Pas in 1966 liet Rome de voorwaarde van die te ondertekenen oude documenten vallen om het gesprek over herstel van de eenheid op te pakken. Dat leidde uiteindelijk in 2009 en 2016 tot twee rapporten, die sindsdien voor verdere doordenking en besluitvorming bij beide kerkgemeenschappen op tafel liggen. Oecumene is een zaak van lange adem, vergt uithoudingsvermogen en geduld.

Unie van Utrecht als uitdrukking van katholiciteit
Tussen de achttiende en de twintigste eeuw stonden de tijd en de wereld niet stil en kreeg de oude Cleresie in Nederland met nieuwe uitdagingen te maken. De belangrijkste in de negentiende eeuw was het verzet tegen het Mariadogma van 1854 en de pausdogma’s van het Eerste Vaticaanse Concilie van 1870. Er ontstonden groepen in met name de Duitstalige Europese gebieden die de oppermacht van Rome en de paus als ongeoorloofde vernieuwingen in de kerkelijke leer en praktijk zagen. Ze wilden het oude katholieke geloof bewaren, noemden zich ‘oud-katholiek’ en kregen via de Cleresie in Nederland geldig gewijde bisschoppen.
Samen sloten de kerken zich in 1889 met een Bisschopsverklaring en een bijbehorend reglement aaneen tot de Unie van Utrecht, een federatie van zelfstandige katholieke kerken. In dit kerkelijke verband wordt een grondtrek van katholieke oecumene zichbaar: in de wederzijdse erkenning van elkaar als katholieke kerken, die, zoals hierboven al gezegd, hun meest pregnante uitdrukking vinden in de viering van de eucharistie onder leiding van de bisschop met de geestelijkheid en het volk.
De kring wijder trekken
De Bisschopsverklaring van 1889 vermeldt in artikel 7 uitdrukkelijk het zoeken naar herstel van de eenheid van de nog gescheiden kerken. Bij die zoektocht moet de nadruk worden gelegd op wat de gescheiden kerken gemeenschappelijk hebben. Wat betreft de bestaande verschillen mag men de waarheid en de liefde geen geweld aandoen en moet men zich gedragen in de Geest van Christus.
Wij hopen, dat het aan de bemoeiïngen der godgeleerden gelukken zal, onder handhaving van het geloof der onverdeelde kerk, overeenstemming te verkrijgen omtrent de geschillen, die sedert de scheuringen in de kerk ontstaan zijn. Wij vermanen de aan ons bestuur onderworpen geestelijken in de preek en bij het onderricht op de wezenlijke christelijke geloofswaarheden, die de kerkelijke gezindten gemeenschappelijk belijden, in de eerste plaats de nadruk te leggen, bij de bespreking van de nog bestaande afwijkende leerstellingen elke krenking van de waarheid en van de liefde zorgvuldig te vermijden en de leden onzer gemeenten door woord en voorbeeld aan te sporen om tegenover andersdenkenden zich zo te gedragen als overeenkomt met de Geest van Jezus Christus, die onze Verlosser is.
Op basis van dit uitgangspunt zochten de kerken van de Unie van Utrecht van meet af aan naar contacten met andere kerken. Omdat de verschillend met de rooms-katholieken zo kort na 1870 onoverbrugbaar leken, richtte men zich op anglicanen en orthodoxen. Er vonden al in 1874 en 1875, dus nog voordat de oud-katholieke kerken zich tot de Unie van Utrecht aaneensloten, internationale conferenties in Bonn plaats. Daar probeerden oud-katholieken, anglicanen, orthodoxen en protestanten theologisch dichter bij elkaar te komen en boekten ze op sommige punten ook werkelijk baanbrekende resultaten.
Met de anglicaanse Kerk van Engeland leidden de contacten van de oud-katholieken in 1931 tot het Bonn Agreement. Daarin werd in enkele korte zinnen de kerkelijke gemeenschap vastgesteld, konden gelovigen over en weer bij elkaar aan de sacrementen deelnemen en konden geestelijken in elkaars kerken voorgaan.
De contacten met de orthodoxe kerken werden ernstig belemmerd door de Russische Revolutie en de staatkundige ontwikkelingen in Oost-Europa na de Eerste Wereldoorlog en daarna. Mede hierdoor duurde het tot 1987 toen met het uitgebreide rapport Koinonia over de meest wezenlijke punten van het geloof volledige overeenstemming met de oud-katholieken werd bereikt. In de tussentijd waren er echter nieuwe geschilpunten opgekomen, die de afkondiging van de kerkelijke gemeenschap tot op de dag van vandaag belemmeren. Dergelijke meer recentelijk opgekomen vraagstukken zetten ook de in 1931 wél gerealiseerde kerkelijke gemeenschap met de anglicanen onder druk.

Nationaal en wereldwijd eenheid zoeken
Ook nationaal en internationaal blijven de oud-katholieke kerken hun bijdrage aan de oecumene leveren. In de landelijke Raad van Kerken fungeert onze kerk mede namens andere kleinere katholieke, orthodoxe of oriëntaalse kerken als brug tussen de twee grote zusters, de Rooms-Katholieke Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland. Zo kunnen we een bijdrage leveren aan de landelijke viering van 1700 jaar Concilie van Nicea, op 14 juni aanstaande in Gouda. Op soortgelijke wijze is de Unie van Utrecht als geheel internationaal vertegenwoordigd in de Conferentie van Europese Kerken, ooit opgericht om de contacten tussen kerken aan weerszijden van het IJzeren Gordijn te behartigen, nu opnieuw zeer actueel. En als Unie van Utrecht hebben we een bescheiden, maar belangrijke stem in het centrale bestuur en in commissies van de Wereldraad van Kerken.
Mede door de contacten die we internationaal opdeden kon het tot de vaststelling van kerkelijke gemeenschap komen met kerken die verder weg liggen, in 1965 al met de Filippijnse Onafhankelijke Kerk en recentelijk met de Malankar Mar Thoma Syrische Kerk in India. En via de gezamenlijke inzet in ontwikkelingsprojecten kwam het tot een wederzijdse erkenning van de oud-katholieke kerken van de Unie van Utrecht en de Kerk van Zweden.

Oecumene: jezelf vinden in je naaste
Aan het begin van deze bijdrage noemde ik oecumene samenwerking onontkoombaar. Daarmee bedoelde ik niet een soort noodlot, waaraan wij overgeleverd zijn. Eerder wil ik ermee aangeven dat oecumene naar mijn mening én ervaring tot de kern van onze opdracht als kerk behoort en niets meer of minder is dan een concrete uitwerking van het gebod om je naaste te dienen, ‘die is als jijzelf’.
Iedereen is trots op zijn of haar eigen traditie en ik ben dat ondanks alle al te menselijke kleindigheden in verleden, heden en zelfs toekomst ook. Tegelijkertijd moet elke kerk ook erkennen dat een strijd om wie de waarheid in pacht heeft, niet strookt met het evangelie. In Tenach en evangelie is de ware broeder degene die voor de minste opkomt en is de meester die de voeten van de dienaars wast. Het is de machthebber Pilatus die naar waarheid vraagt, in die vrijblijvendheid zijn handen in onschuld wast en zijn tegenover overlevert aan de dood.
Waarheid belijden is waarheid doen, vanuit het besef dat je zelf door je geloof in Christus Jezus je bevrijding ervaart, en daardoor ruimte maakt om anderen in je vreugde om die redding te laten delen. Dat doe je niet door hooghartig jouw visie op te dringen, maar door samen op zoek te gaan naar een wederzijdse aanvulling van wat jou en je naaste ontbreekt. Zo ervaar je de rijkdom van een levengevende gemeenschap in broeder- en zusterschap, als afspiegeling van de gemeenschap van Vader, Zoon en heilige Geest. Moge daarop zegen rusten!

Dirk Jan Schoon, bisschop van Haarlem