Door: Koenraad Ouwens
Het document Herijking Bestuur en Organisatie, dat in 2019 op de Synode aan de orde werd gesteld, bevat één bladzijde waarop dingen staan die misschien wel over het hoofd zijn gezien. Dat gaat dikwijls zo met dergelijke stukken. Ze leiden organisatorische veranderingen in en wanneer die uitgevoerd zijn, komen ze in een archief terecht. De concrete maatregelen zijn getroffen en daarom ging het per slot van rekening. In een document dat voor kerkelijke doeleinden is geschreven mag bovendien een mooi gedeelte dat er een religieus tintje aan geeft eigenlijk niet ontbreken, maar dat hoofdstuk, meer dan eens de inleiding, gaat ook het archief in.
Met pagina 6 van Herijking Bestuur en Organisatie mag dit zeker niet gebeuren. De gelijknamige commissie verwees hier naar een niet onbelangrijke benadering van wat de kerk is en wat zij zou moeten of kunnen zijn. Het denken daarover wordt ecclesiologie genoemd en deze vorm daarvan heeft als uitgangspunt de eucharistie. Veel mensen, ook heel trouwe en meelevende kerkleden, hebben de neiging om de kerk in de eerste plaats als een organisatie te zien, die in wezen niet veel verschilt van een vereniging met leden, een bestuur, een huishoudelijk reglement en misschien wel een wekelijkse bijeenkomst met een specifiek doel. Anderen, onder wie veel niet-leden, beschouwen kerken meer dan eens als instituten, die invloed en soms zelfs macht in de samenleving uitoefenen, iets wat in de huidige tijd met de nodige argwaan wordt bekeken.
Het document stelt op bladzijde 6 terecht, maar zonder veel nadere uitleg: ‘Volgens de oud-katholieke ecclesiologie is de eucharistie het hart van de kerk’. Hieruit en ook enigszins uit wat daarna volgt, blijkt dat gedacht is aan wat ‘eucharistische ecclesiologie’ wordt genoemd. De uitwerking hiervan is dat wat in de eucharistieviering gebeurt bepalend is voor de manier waarop de kerk is georganiseerd en, wat eigenlijk nog veel belangrijker is, de manier waarop de mensen die de kerk vormen met elkaar omgaan.
Met een nogal ‘gewoon’ voorbeeld is dit eenvoudig nader uit te leggen. De Tweede Kamer organiseert jaarlijks, vlak vóór het zomerreces, een feestelijke barbecue voor de leden en voor zover ik weet ook voor de medewerkers. Dat is zeker een bijdrage aan de goede verstandhouding tussen degenen die deel uitmaken van zo’n instituut (al is daarvan soms in de vergaderingen weinig te merken …), maar deze maaltijd is niet de kern van wat dit instituut doet. Het ‘hart van de democratie’ klopt natuurlijk niet in de barbecue maar in de vergaderingen van de volksvertegenwoordiging. Bij een kerk is dat anders: hoe belangrijk de synode-, de gemeente- en de kerkbestuursvergaderingen ook zijn, vormen die niet de kern van waar het in een kerk om gaat. Die kern is namelijk de samenkomst waarin twee dingen centraal staan: de verkondiging van Gods woord en de viering rondom de tafel van de Heer.
De kerk onderscheidt zich niet van een vereniging met een maatschappelijk doel doordat de leden over een absolute waarheid beschikken, zich behoorlijk gedragen of moreel superieur zouden zijn aan die van een ‘wereldlijke’ organisatie, maar door wat de centrale plaats in de kerk inneemt: de eucharistie.
Met name theologen die uit de orthodoxe kerken afkomstig waren en zijn, maar ook katholieke denkers uit Europa en Amerika hebben deze gedachte veel meer diepgang gegeven dan in het bovenstaande voorbeeld is geïllustreerd. Nicolas Afanassieff (1893-1966) en Joannis Zizioulas (1931-2023) hebben vanuit de hun vertrouwde oosterse traditie en met een beroep op de vroege kerk het denkbeeld uitgewerkt dat tafelgemeenschap die ontstaat in de eucharistie bepalend is voor de gemeenschapsgedachte die aan de kerkelijke organisatie ten grondslag ligt. In de westerse kerk zijn ook vertegenwoordigers van deze eucharistische ecclesiologie te vinden, bijvoorbeeld de Franse oratoriaan Louis Bouyer (1913-2004) en de van oorsprong Britse theoloog Paul McPartlan.
Afanassieff, die in zekere zin als grondlegger van de eucharistische ecclesiologie kan worden beschouwd, ging in zijn denken hierover sterk uit van de plaatselijke kerk, die zich in de christelijke oudheid manifesteerde in kleine gemeenschappen rondom de bisschop, die omringd werd door de presbyters (waarvan het woord priester afkomstig is) en bijgestaan werd door de diakenen. Dit maakt dat de eucharistische ecclesiologie bij uitstek past bij wat de oud-katholieke kerk is, die nooit een grote organisatie of een machtig instituut geweest is en ook heden ten dage altijd een plaatselijke kerk is, waarvan de leden voor elkaar niet anoniem zijn en waarin het kerkelijk ambt wel deze structuur vertoont, maar geen bevelshiërarchie is of boven de gemeenschap verheven is.
In de tegenwoordige tijd komt op de kerken een heel bijzondere uitdaging af: de ledenaantallen worden kleiner en de aard van de maatschappelijke invloed die kerken hebben is in verandering. Ook de grootste kerkgenootschappen in ons land hebben bij lange na niet meer de politieke betekenis die zij twee tot drie generaties terug, in de tijd van de verzuiling, nog hadden. De samenbindende functie van kerken is er nog wel, al is zij minder zichtbaar en spectaculair, zowel in kleinere kernen als in grote steden. Er is zeker plaats voor laagdrempelige initiatieven, waarvoor kleine geloofsgemeenschappen een heel goed instrument kunnen zijn, wat op vele plaatsen in ons land het geval is.
Het zou een bijzonder waardevol initiatief zijn dat juist de oud-katholieke kerk, die de eucharistische ecclesiologie op het lijf geschreven is, zou moeten nemen om deze onder de aandacht van de oecumene te brengen. Juist als oud-katholieken zouden wij tot het besef kunnen komen dat hierin onder de veranderende omstandigheden, die soms verontrustend zijn, een opdracht ligt: bijdragen aan de opbouw van een nieuw soort kerk vanuit datgene wat we al zijn: een tafelgemeenschap op basis van levende traditie en een verstaanbare boodschap.