Zaterdag 6 juli 2013: De dag van de onmacht
Het is feest vandaag. Op mijn hoteltafel ligt de uitnodiging voor een receptie en een boottochtje over de Donau. Tinkelende glazen, sprankelend in het zonlicht, om het aannemen van de nieuwe constitutie te vieren.
Maar zover is het nog niet. De conferentie nadert zijn laatste dagen. Artikel voor artikel wordt besproken. Sommigen strijden woord voor woord, soms schijnbaar alleen puur om prestige. Soms uit echte bezorgdheid of de intentie van een artikel voor de toekomst wel voldoende behouden blijft.
Voor iemand die van inhoudelijke voortgang houdt vergt dit proces van statuutvorming nogal wat geduld. Het gaat regelmatig mijn pet te boven welk punt de verschillende kerken en fracties proberen te maken. Maar de blikken die gewisseld worden, de bewegingen door de zaal zijn veelzeggend, ook voor wie de inhoudelijke details of het procesmatige muggenziften niet helemaal kan volgen.
De ochtend gaat grotendeels verloren aan een motie vanuit een grote Duitse kerk, die zegt een besloten vergadering te willen over een alternatieve tekst voor het voorliggende constitutieartikel. Dat wil zeggen: alle toehoorders, de studenten, de bevriende organisaties zonder stemrecht moeten de zaal uit. Het gaat om een artikel over de positie van die bevriende organisaties. Die horen in de CEC formeel niet thuis, want ze zijn geen kerk. Ze moeten in de besluitvorming slechts bescheiden toehoorders zijn en geen invloed uitoefenen op de constitutie. Het is ernstig als een oecumenische overlegorgaan besloten wil vergaderen. Het gaat in het wezen van een oecumenische organisatie tenslotte om openheid, om een open conciliair proces.
Jongerenorganisaties moeten op de zaal uit. Mensen met expertise vanuit de organisaties, moeten de zaal verlaten, terwijl ze waren uitgenodigd hun licht te laten schijnen juist daar waar het moeilijk wordt. Ze moeten de zaal uit omdat ze geen ‘kerk’ zijn. Dat is dan wel een heel nauwe opvatting van wat kerk is. Organisaties die het werk op de straat doen vanuit hun hoop op Gods goede werk op de wegen en pleinen van onze wereld. Zijn die ‘minder kerk’? Als doopsgezinde denk ik misschien anders, omdat wij het woord kerk niet zo diep hebben zitten. Kerk is in mijn optiek waar mensen samenkomen en werk doen vanuit een gedrevenheid vanuit Christus, vanuit Gods omzien naar werkloze jongeren, geminachte vluchtelingen, stervende vissen in de zee. ‘Kerk gebeurt’, het is niet het organisatorische gebouw met een adres en een postbusnummer.
Het spierballen rollen van een grote fractie in deze vergadering, het wegsturen ‘omdat het kan’ niet ‘omdat het nu perse nodig is’, de voldane gezichten als de motie eenmaal er doorheen gekregen is. De verandering in de tekst is niet heel wezenlijk, maar het is nu wel HUN tekst, op HUN manier. Het is als een ruzie tussen vrienden: als er slechts één gewonnen heeft, en de relatie is stuk, heb je dan eigenlijk wel gewonnen? Wat heb je meer gewonnen dan dat zelfvoldane gevoel van het moment? Zijn we dan niet eigenlijk ALLEN onmachtig? Als je de oorlog gewonnen hebt, maar het land is stukgeschoten, heb je dan werkelijk gewonnen? En wat heb je door te winnen verloren?
Het is dus geen feest vandaag. Er is nog een middag te gaan. Ik verwacht een Griekse bruiloft: rondvliegend servies door de zaal. Een goede ruzie kan de dingen ophelderen, opklaren. Ik heb op de puinhopen van een ruzie al eerder moois zien groeien. Laten we hopen dat er iets te klinken valt vanavond.
Zie hier voor eerdere berichten.
Iris Speckmann
Amersfoort, Bisschoppelijk Bureau, 7 juli 2013