In de meeste Nederlandse oud-katholieke parochies is het geen Advent als er niet op één – en in sommige parochies zelfs op iedere zondag – ‘Dauwt, heemlen’ wordt gezongen. Het lied is niet alleen in onze kerk geliefd, ook in veel roomskatholieke parochies wordt het in deze periode – zij het op de Latijnse tekst – gezongen.
Dat het bij ons zo geliefd is, zal behalve op een eeuwenoude traditie, ook wel eens gelegen kunnen zijn in het feit dat de uitvoeringspraktijk om een solist voor de verzen vraagt. Solostemmen waren na de invoering van de Nederlandstalige liturgie rondom 1910 in oud-katholieke kerkdiensten zelden meer te horen. Het koor diende vooral de gemeentezang te ondersteunen of anders als ‘vol’ koor de koorgedeelten van de misgezangen of de vesperpsalmen te zingen. Dit gezang was één van de weinige gelegenheden, waarop een solo mocht. En uit eigen ervaring weet ik, dat het als een eer beschouwd werd en wordt om die solostem te mogen zijn.
Een gebed naar Jesaja
De oorspronkelijke Latijnse tekst behelst een aantal plaatsen uit het boek Jesaja volgens de Vulgaat (dat is de Latijnse vertaling van de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament). In de Romeinse liturgie was het een bekend procédé om diverse schriftteksten samen te voegen tot een geheel, een ‘cento’, als antwoorden na de lezingen in de getijden van de dag, het zogenaamde responsorium. Zo wordt het in ons huidige gezangboek (gezang 472) dan ook genoemd.
Het lied is een gebed dat geïnspireerd is op met name Jesaja 64, 9-11 en 5-7. Het keervers Rorate caeli desuper et nubes pluant iustum – ‘Dauwt, heemlen, wolken, wijkt vaneen, daal, Heiland, als een regen’ is ontleend aan Jesaja 45,8, een passage die volgens de Vulgaat een Messiaanse draagwijdte heeft. In de Hebreeuwse tekst laat de HEER de hemel en de aarde zoals in de eerste scheppingsdagen getuigen van Zijn gerechtigheid. In de Latijnse tekst – en dus ook in onze vertaling – wordt de gerechtigheid tot een persoon die zal komen, de Messias, die heil en bevrijding zal brengen.
Verzuchten en uitzien
De onbekende schrijver was waarschijnlijk een lid van de Franse priestercongregatie van de Oratorianen. Kardinaal Pierre de Bérulle heeft in 1611 het Oratorium van Parijs gesticht met als doel de vorming van een betere geestelijkheid.
De persoon van Christus stond in zijn spiritualiteit centraal en de Advent als de tijd van verwachting en van uitzien naar verlossing was daarbij bijzonder belangrijk. In dit Parijse Oratorium is het Rorate waarschijnlijk ontstaan en het wordt zelfs door de traditie aan De Bérulle toegeschreven. Het Oratorium heeft grote invloed gehad op de vroomheid in de Nederlandse katholieke kerk. Veel priesters (waaronder de bisschoppen Van Neercassel en Codde) waren lid van deze congregatie of hadden tenminste een deel van hun opleiding bij een instituut van het Oratorium genoten. Wanneer het Rorate in ons land voor het eerst in de liturgie van mis en vespers werd opgenomen is niet met zekerheid te zeggen. Het komt al voor in een in Utrecht in1678 gedrukte Appendix ad Graduale Romanum. In zo’n appendix waren allerlei geliefde Latijnse – dikwijls niet offi ciële – liturgische teksten opgenomen. De uitvoering was ook toen al voor een cantor en ‘omnes’. Deze ‘verzuchtingen der oudvaders’ komen ook voor in Neo-Gallicaanse liturgische boeken, vooral voor tijdens het ‘Sacramentslof. De Nederlandse priester Andreas van der Schuur vertaalde het in zijn Christelijke rijmdigten en gezangen (1688/1709). In het Katholiek Gezangboek (Groningen, 1862) waren tekst en melodie ook al opgenomen. Daarna is het steeds – zij het in diverse vertalingen en bewerkingen – opgenomen in de vele volgende oud-katholieke gezangboeken.
Hoe vaak zingen?
Over de vraag hoe vaak het responsorium gezongen moet of kan worden in de Advent, kan men naar hartenlust twisten. Omdat de traditionele introïtus van de vierde adventszondag als antifoon ook dezelfde – Messiaans geduide – woorden heeft als het refrein van gezang 472 en het bovendien vlak voor de ‘vervulling’ van het gebed in de kerstnacht ligt, is dit mijns inziens wel de aangewezen zondag. Maar omdat de hele Advent door deze verwachting wordt getekend, is er niets op tegen om dat ook op een andere zondag te doen. Vier zondagen achtereen lijkt mij gezien de lengte niet zo’n goed idee. .Hetzelfde geldt voor het merkwaardige gebruik om er een stapellied van te maken. Het gezang telt namelijk vier verzen. In sommige parochies bestond/bestaat de gewoonte op de eerste Adventszondag vers één te zingen, op de tweede vers twee er aan toe te voegen etcetera. Dit gebruik verstoort de eenheid van het gehele gezang en dat kan niet de bedoeling zijn. Maar laat er geen misverstand over bestaan, dat het ‘Dauwt, heemlen’ gezongen moet worden. Want naar de uiteindelijke vervulling van de Messiaanse belofte van verlossing en redding ziet de wereld uit.
Wietse van der Velde in De Oud-Katholiek van december 2009.
Nog geen abonnement? Neem contact op met het Bisschoppelijk Bureau
Wietse van der Velde