Luc De Saeger schreef de teksten voor het boekje “Op weg naar Jeruzalem”. Een meer uitgebreide versie van de teksten voor de Goede Week wordt dagelijks op de website geplaatst.
Woensdag in de Goede Week,
27 maart 2013
U bent een God van levenden (Lucas 20:27-40)
Enkele sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar hem toe en vroegen hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft gebaard, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw.Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’
Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn *gelijk aan*engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven.’ Enkele schriftgeleerden zeiden: ‘Meester, wat u zegt is juist.’ En niemand durfde hem nog een vraag te stellen.
Dit is het laatste dispuut tussen Jezus en zijn tegenstanders in Jeruzalem. Voor ons kan het overkomen als een intern joods dispuut over de Schrift. En op het vlak van de vertelling is dat ook zo. Maar waar het verhaal iets zegt over God is het een boodschap die de vertelsituatie zeer overstijgt. En over God – en dus ook over de mensen – gaat het, daar zorgt Jezus voor.
Sadduceeën zijn leden van de priesterlijke aristocratie in Jeruzalem. Hun levensopvatting beperkt zich tot het zichtbare leven. Enkel het hier en nu zijn reëel. Wat zich afspeelt na de dood en buiten het zichtbare is gehuld in vaagheid en nevel. En dus geloven zij niet in het bestaan van onzichtbare wezens zoals engelen noch in een voortleven van de mens na de dood. De enige wijze van voortleven is (voor een man) voortleven in zijn kinderen. Het is een levensopvatting die ons niet zo heel vreemd overkomt.
De Schrifttekst waar de Sadduceeën naar verwijzen geeft een gewoonte weer die niet meer in zwang was in de tijd van Jezus. En het voorbeeld van de zeven broers aan wie dezelfde vrouw geen kinderen baart, is er echt over. De discussie die de Sadduceeën aangaan, is zowel achterhaald als irrelevant.
Jezus zegt niet dat zijn tegenstanders het volkomen verkeerd voorhebben (dat doet Marcus wel in de paralleltekst Marcus 12:24). Hij antwoordt ook niet op hun vraag. Hij zegt wat men zich bij die opstanding mag voorstellen en waarom men er mag, ja moet, in geloven.
Zij die uit de dood opstaan zijn gelijk aan engelen (vers 36). Dat is meer dan ‘zoals engelen’ (de uitdrukking die we in Marcus 12:25 vinden) maar toch niet hetzelfde als ‘identiek aan engelen’. Die verrezenen zijn inderdaad geen engelen maar ze hebben er wel twee wezenlijke kenmerken mee gemeen: zij zijn niet bepaald en beperkt door de tegenstelling man-vrouw en zij zijn niet bepaald en beperkt door de dood. Zij verzwinden ook niet in een nevel (zoals de Sadduceeën menen) maar leven als persoon verder, niet in fysieke lichamelijkheid maar, zoals Paulus het uitdrukt, in een vergeestelijkt lichaam (1 Korintiërs 15:44). En omdat zij ontheven zijn aan de tegenstelling man-vrouw, is ook de vraag naar het al dan niet gehuwd zijn irrelevant.
Jezus zegt dat wel degelijk over verrijzenis wordt gesproken in de boeken van Mozes maar dan wel in een ander vers dan dat waar de Sadduceeën naar verwijzen en waar het gaat over een beperkte betekenis van‘opstaan’, opstaan begrepen als ‘verder leven in het nageslacht’. De tekst die Jezus citeert, is Exodus 3:15, het vers dat onmiddellijk volgt op de naam waarmee God zich laat kennen en noemen. Die tekst luidt: Mozes zei: ‘Wanneer ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?”, wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zal zijn. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd”’. Ook zei hij tegen Mozes: ‘Zeg tegen hen: “JHWH heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En hij heeft gezegd: “Zo wil ik voor altijd heten, met die naam wil ik worden aangeroepen door alle komende generaties”’ (Exodus 3:13-15).
Zegt de Bijbel hier niet tweemaal hetzelfde, dat God God is? Neen, en dit is precies wat Jezus naar voren brengt. De godsnaam JHWH (in de Griekse Bijbel steeds weergegeven met de omschrijving Kyrios, de HEER) verwijst niet naar de God die de aartsvaders vereerden maar naar de God die met hen begaan is, met elk van hen, generatie op generatie. Als zo’n God zich ontfermd heeft over de aartsvaders en hun volk en hen trouw is gebleven, dan zal hij dat ook verder doen, over de dood heen, en hen niet overlaten aan het rijk van de schimmen.
Dit is een heel troostende gedachte. Het voortleven van gestorvenen is niet afhankelijk van de herinnering van de nabestaanden en ook niet van de gedachte aan de onsterfelijkheid van de ziel. Zij is volledig en onvoorwaardelijk verbonden met het wezen van God: de God die is, de God die leeft en de God die trouw is.
God en Vader,
u willen wij noemen zoals u wil genoemd worden,
u willen wij kennen zoals u wil gekend worden:
als Hij die er is voor ons,
als de Getrouwe, die al onze verbeelding van trouw overstijgt,
als de Levende bij wie wij geborgen zijn over de dood heen.
Koester bij u onze overledenen.
Wees God voor hen.
En wij zullen u loven, over de dood heen.
Wij vragen u dit
op het woord van Jezus
en aangeblazen door uw Geest in ons.