Zoals ook wij vergeven onze schuldenaren

Pastoor Marieke Ridder schreef in het licht van de Veertigdagentijd een overdenking over vergeving. Als christenen horen we veel dat we onze vijand lief moeten hebben. Maar Marieke merkte op dat de praktijk daarvan vaak nog lastig blijkt. In de Veertigdagentijd staan we stil bij ons menselijk tekortschieten, en wordt het duidelijk dat ‘onze vijand liefhebben’ niet zo makkelijk is gedaan als gezegd. Zij deelt haar inzichten hierover aan de hand van theoloog Halík en professor Wissink.

Door Marieke Ridder

De retraite van de oud-katholieke diakenen, priesters en bisschoppen bracht mij eind januari in het trappistenklooster in Zundert. Professor Jozef Wissink hield inleidingen over het werk van de theoloog Tomáš Halík en voegde daar zijn eigen denken aan toe.

Ik deel met u, tijdens de Veertigdagentijd, de periode die ons bepaalt bij ons tekortschieten en bij onze goede voornemens, mijn aantekeningen over ‘het liefhebben van de vijand’.

Doe het maar eens

Flaubert zou gezegd hebben: ‘Om een vijand te beminnen moet je er wel een hebben.’ Terecht merkte Wissink op dat veel christenen braaf zéggen hun vijanden lief te hebben, tot het moment dat ze er echt een krijgen. Want dan blijkt Jezus’ gebod bijna een boeddhistische ‘koan’ te zijn, een onoplosbaar raadsel dat je denken uitdaagt. Want: doe het maar eens.

Volgens Halík zijn er drie manieren om zonder vijandschap te leven:

  • Je kunt heilig of naïef zijn, en geen vijandschap kennen. Dit is vrijwel niemand gegeven.
  • Je kunt de vijandschap beëindigen, ook als de ander nog vijandig is tegenover jou. Dat wil zeggen: je beëindigt de relatie.
  • Je kunt werken aan vijandschap, door deze beiden onder ogen te zien en te beëindigen.

Op weg naar vergeving

Een belangrijke eerste stap om te werken aan vijandschap en om te komen tot een oplossing en tot vergeving, is het stoppen met het voeden van de vijandschap. Deze belangrijke gedachte ontleent Halík opnieuw aan het boeddhisme, en zal wie mediteert niet vreemd zijn. Probeer je conflict waar te nemen, onder ogen te zien, zonder erin te blijven hangen.

Dan ‘honger je het uit’, in plaats van de boosheid steeds weer te voeden met je verontwaardiging, waardoor het conflict groot en levend blijft. Veel beter is het, om gaandeweg de regie terug te krijgen, zodat je boosheid niet meer met je aan de haal gaat. Bidden kan hierbij helpen. De vijandschap kan dan, tenminste van jouw kant, gaan liggen. Natuurlijk hoef je geen vrienden te worden met wie je onrecht deed, maar wellicht groeien er mogelijkheden voor een groet of voor een bij elkaar in een ruimte zijn. Zolang je in je woede blijft, lukt dat niet. Woede is een nuttig signaal dat toont dat er iets ernstig mis is, maar moet volgens Wissink en Halik eerst zijn afgenomen, voor je vijandschap kunt verminderen of bijleggen.

Je vijand loslaten

Van vergeving kan pas werkelijk sprake zijn, wanneer eerst recht is gedaan. Helaas gebeurt dat niet altijd. Een eerste stap in het proces van vergeven, en tevens grondvoorwaarde voor vergeving, kan dan zijn dat je je vijand loslaat. Immers: vaak besteden we juist aan onze vijand, aan degene die ons iets aandeed, de meeste gedachten. Het is belangrijk om jezelf dan van je vijand te bevrijden. Want op dat moment ben je niet langer een gevangene van hem of haar, en heeft deze mens geen macht meer over jou.

Wat betekent dit alles voor ons bidden van het Onze Vader: ‘vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren’? Jozef Wissink zei daarover: God is degene die doet wat ons zo moeilijk valt: Hij vergeeft. Wanneer wij het Onze Vader bidden, bepalen we onszelf erbij dat wij daaraan een voorbeeld nemen. We moeten ernaar streven ons hart te laten overeenstemmen met de vergeving, die God ons geeft.