Hemelvaart

Van Pasen tot en met Pinksteren viert de kerk haar grootste feestperiode: de Paastijd. Vijftig dagen lang overheerst de vreugde om de verrijzenis van Christus. Zijn verrijzenis is de voorbode van onze verrijzenis, en de vernieuwing van de schepping. Donderdag is het Hemelvaartsdag. Wat vieren we eigenlijk op deze dag?

Vijftig dagen lang brandt de Paaskaars – ontstoken in de Paaswake als symbool van de aanwezigheid van de verrezen Christus te midden van zijn gemeente. Extra vaak klinkt de uitroep ‘Halleluja’, bijvoorbeeld in aansluiting op het ‘Looft en dankt’ voor de zegen. Om te benadrukken dat we ons in deze periode in één langgerekt ‘Pasen’ bevinden, tellen we de zondagen niet meer ‘na Pasen’ maar ‘van Pasen’. Binnen de eenheid van deze Paastijd vallen twee markante feesten: Hemelvaart op de veertigste Paasdag en Pinksteren op de vijftigste Paasdag.

De samenhang tussen Pasen, Hemelvaart en Pinksteren

Vroege christenen vierden de verrijzenis van Christus, zijn hemelvaart en de uitstorting van de heilige Geest als één feest. Daar valt veel voor te zeggen. Zo beschouwt het Johannesevangelie kruisiging, verrijzenis, hemelvaart en gave van de Geest als verschillende aspecten van het ene verlossingswerk van Christus. Zijn kruisiging was tevens zijn verhoging. Zijn verrijzenis betekende zijn verheffing aan de rechterhand van God. En de gave van de Geest vond plaats op de opstandingsdag – dus bij Johannes vallen Pasen en Pinksteren op één dag.

Hemelvaart: einde van de verschijningen

Rond de vierde eeuw kristalliseerde de liturgie zich uit tot de structuur die we nu kennen, waarin de verschillende aspecten van de Paastijd hun eigen dagen hebben gekregen. Dat sluit aan bij de twee Bijbelboeken van Lucas (Lucasevangelie en Handelingen), die een verhaalvorm kiezen waarin de verschillende aspecten op verschillende momenten plaatsvinden: Goede Vrijdag, eerste Paasdag, Hemelvaartsdag en eerste Pinksterdag. Maar ook Lucas ziet er samenhang in: de eerste veertig dagen tot aan Hemelvaart vormden de tijd van de verschijningen van de verrezen Heer. Hemelvaart (de veertigste Paasdag) markeert dus het einde van de verschijningen die sinds Pasen plaatsvonden.

Het is een populair misverstand om te denken dat de verrijzenis van Christus de voortzetting van zijn aardse leven was. Als consequentie van dit misverstand zou de Hemelvaart betekenen dat Christus met zijn gewone, aardse lichaam op een wolk naar boven is vertrokken. Daarmee zou de Hemelvaart – als historische, fysieke gebeurtenis – terechtkomen in de sfeer van het zoveelste onbegrijpelijke en ongeloofwaardige ‘wonder’.

Het Nieuwe Testament gaat er echter van uit dat de verrijzenis van Christus zijn verhoging bij God in de hemel is. Van daaruit is hij gedurende veertig dagen aan zijn leerlingen verschenen. Niet met zijn aardse maar met zijn verheerlijkte, verrezen lichaam (dat bijvoorbeeld even zichtbaar is geworden bij de gedaanteverandering op de berg). Bij de verschijningsverhalen staat immers dat hij door dichte deuren ging en dat hij er plotseling was en niet was. De Hemelvaart is niet meer en niet minder dan de afsluiting van die periode van verschijningen.

Hemelvaart: intronisatie van Christus als koning

Los van Pasen en Pinksteren, uitgaande van een aardse historische Jezus, zou men op het idee kunnen komen om Hemelvaart te zien in een weemoedig licht: als een afscheid. De Bijbel en de geloofstraditie zien het eerder omgekeerd: vanaf Pasen, Hemelvaart en Pinksteren is Jezus niet meer gebonden aan tijd en plaats. Hij ‘leeft en regeert’ bij God in de hemel en staat door de heilige Geest in contact met zijn kerk op aarde.

De liturgie presenteert Hemelvaart als de intronisatie van Jezus als koning. Die combinatie staat ook in de geloofsbelijdenis: ‘Hij is opgeklommen ten hemel en zit aan de rechterhand des Vaders’. Uit Psalm 47 zingen we woorden die op Jezus worden toegepast: ‘God voer omhoog onder jubel, de Heer, bij geschal van bazuinen. Zingt voor God een lofzang, laat uw lied voor onze koning klinken’.

Geen afscheid, maar blijvende aanwezigheid

In plaats van zijn afscheid markeert de Hemelvaart juist zijn blijvende aanwezigheid. Het gebed van de dag zegt dat Jezus aan Gods rechterhand is verhoogd en sindsdien ‘met ons zijn zal tot het einde der tijden’. De prefatie formuleert: ‘hij is opgestegen boven alle hemelen, om ons te doen delen in de heerlijkheid die hij van U, zijn Vader, heeft ontvangen’.

In het licht van Pasen en Pinksteren is Hemelvaart dus geen weemoedige, maar een feestelijke dag. De verrezen Christus leeft bij God in de hemel. We eren hem als onze koning. En we staan met hem in blijvend contact: door de heilige Geest leeft hij in ons en wij in hem.