“Het veertigjarige jubileum van mijn priesterwijding doet mij toch meer dan ik enkele jaren geleden kon vermoeden”, zegt Wietse van der Velde (71), waarnemend pastoor van Groningen en nog even de deken van het Metropolitaan Kapittel. Een jaar geleden werd een ernstige aandoening aan zijn schildklier over het hoofd gezien waardoor hij hardhandig geconfronteerd werd met de kwetsbaarheid van het leven.
Het had weinig gescheeld, beaamt zijn man Maarten in hun zelfbenoemde pastorie in Nieuwe Pekela, maar de juiste medicijnen zorgden al snel voor herstel. Dus draait Wietse weer volle dagen, met schrijven (“mijn preek van zaterdag moet nog af”), het werk voor de parochie (“gisteren hadden we een overlijden”) en verschillende interkerkelijke activiteiten (“dat zorgt voor een bredere verbondenheid”). Soms gunt Wietse zich een moment van weemoed over het verdampen van het kerkelijke leven, zeker in het hoge Noorden. “In veertig jaar tijd is er wel heel veel verdwenen.”
Wieg
“De wieg van mijn leven dat toch wel wordt bepaald door geloof en kerk stond in zekere zin in de Openbare Bibliotheek in Delfzijl. Als twaalfjarige werd het mij oogluikend toegestaan om op de afdeling voor volwassenen rond te neuzen. Gretig trok ik vele boeken over geschiedenis en geloof uit de kast. Ook thuis kwam ik volop aan mijn trekken. Ik ben opgegroeid in een gereformeerd synodaal gezin en bij mijn vader kwam zijn oude roeping tot het ambt van predikant terug. Dat resulteerde in een goed gevulde theologische boekenkast, maar ook in het verwaarlozen van zijn bedrijf, een assurantiekantoor. Mijn moeder en mijn broer en ik hebben er een stevige prijs voor betaald dat God en de kerk op de eerste plaats kwamen te staan.”
De liturgie als zintuigelijk loflied
“Al lezend werd mijn katholieke dna tot wasdom gebracht. In de bibliotheek kwam ik zelfs het boek ‘De Oud-Katholieke Kerk van Nederland’ tegen, van bisschop Lagerwey van Deventer (1941-1959). Het was nogal pedant geschreven maar toch werd ik als jongetje van 12 of 13 jaar getroffen door het gevoel dat dit de kerk was waar ik eigenlijk wel bij zou willen horen. De vervreemding van mijn reformatorische wortels was toen al begonnen. Hoe kon het zijn dat Christus die de Kerk beloofde tot de einde der tijden bij haar te zijn, na de eerste eeuwen van de vroege kerk kennelijk even was vertrokken om na de duistere Middeleeuwen bij de komst van Maarten Luther weer het licht aan te doen? Ook het strikt verstandelijke in de preken van mijn jeugd begon mij tegen te staan. Ik wilde de band met de Bijbel en positieve elementen in de Reformatie behouden maar tegelijk aansluiten bij een levende traditie waarin de liturgie als een zintuigelijk loflied op God werd gezongen.”
Hoe de kerk bedoeld is
“Het duurde een jaar of vier voordat ik de eerste keer fysiek met de Oud-Katholieke Kerk kon kennismaken. Tijdens een tienertoer (een soort speciaal treinabonnement voor jongeren, red.) met een vriend bezochten we de dienst in de Utrechtse kathedraal. ‘Zal de Zoon des Mensen als Hij weerkeert op aarde nog geloof vinden?’, was de preektekst. Ik zag zo’n dertig mensen in de kerk zitten, dus mijn conclusie was: ‘Nou, nee!’ Toegegeven, het was vakantietijd en er waren toen nog twee andere parochies in Utrecht. Toen ik later besloot om oud-katholiek te worden wist ik dat dit de keuze voor een kleine, en naar later zou blijken ook krimpende, kerk zou betekenen. Maar voor mij kwamen en komen in haar de geloofsleer, de liturgie en de kerkstructuur samen, die naar mijn gevoel het beste overeenkomen met hoe de kerk bedoeld is.”
‘High church‘
“Mijn groeiende affectie voor de Catholica betekende echter niet dat ik de gereformeerde kerk links liet liggen. Ik ging keurig op zondag twee keer naar de kerk en was ook heel actief in het jongerenwerk. Alleen combineerde ik dat later tijdens mijn studie in Kampen wel met misbezoek in de rooms-katholieke kerk op zaterdagavond. Vooral mijn reizen naar het Verenigd Koninkrijk zorgden voor de voeding van mijn liturgische en spirituele honger. Na zo’n periode waarin ik dagelijks in ‘high church’-sferen (de meer liturgische en katholieke stroming binnen de Anglicaanse kerk, red.) verkeerde, kon ik weer een jaartje gereformeerd vooruit.”
Kiezen tussen twee grote liefdes
“In mijn middelbare schooltijd zat ik gevangen tussen twee grote liefdes: voor geschiedenis en voor theologie. Het bezoek van een beroepskeuzeadviseur aan onze school dwong mij om plots een knoop door te hakken. Het werd theologie, wat ongetwijfeld een door de eeuwigheid bepaalde voorbeschikking is geweest (lacht). Daarin klonk ook direct de keuze voor het ambt door en daarmee de mogelijkheid om iets voor mensen te betekenen. Alhoewel mijn kerkelijke afscheid van de gereformeerde traditie, met name op het gebied van spiritualiteit en liturgie, al volop gaande was, besloot ik theologie te gaan studeren in Kampen, waar gereformeerde predikanten werden opgeleid. Ondertussen ging ik op retraites in diverse kloosters, bezocht ik Assisi, Rome en Israël en bleef ik mij laven aan Anglicaanse diensten tijdens mijn trips naar Engeland.”
Eucharistieviering in onderbroek
“Inmiddels kreeg ik in de gereformeerde wijkkerk in Kampen ook enige bekendheid als kenner van “katholiserende” liturgie en werd gevraagd mee te werken aan experimenten om katholieke en protestantse elementen samen te brengen, bijvoorbeeld in een avondmaalsviering. Aan de buitenkant zag het er goed uit. Maar toch voelde het vaak als esthetisch en soms ook wat elitair theater waarin vooral verantwoorde kerkmuziek moest klinken. Ik ervoer het als een “katholieke” vorm, maar met een
“protestantse” inhoud. Dat is mij mijn leven lang bijgebleven. Zelfs wanneer een priester, God verhoede, noodgedwongen op de hei in zijn onderbroek de eucharistie moet vieren, heeft het nog steeds meer sacramentele zeggingskracht dan het meest katholiek opgetuigde avondmaal. Al geef ik persoonlijk wel de voorkeur aan een mooi gebouw en bijpassende gewaden…”
Kater
“Tijdens zo’n avondmaalsviering kreeg ik, net als bij mijn studiekeuze, als een donderslag bij heldere hemel, de zekerheid dat ik oud-katholiek moest worden. Ik zocht naar de beste mogelijkheid om met de trein vanuit Kampen een oud-katholieke dienst mee te maken en kwam daardoor in Amersfoort terecht. Na afloop stelde ik mij bij de uitgang aan de priester voor, ik kreeg een parochieblad in de handen gestopt met de mededeling dat de eigenlijke pastoor in Hilversum woonde. Een uitnodiging om koffie te drinken in de gemeentezaal kreeg ik niet. Wat een kater! Het was dat ik zeker wist dat ik oud-katholiek wilde worden. En dus belde ik de volgende dag de Hilversumse pastoor Van Ditmarsch voor een gesprek.”
Leerschool
“De hartelijke ontvangst door de pastoor en later de parochie in Hilversum maakte alles weer goed. In 1981 trad ik daar officieel toe en ik verhuisde kort daarna naar Hilversum en kreeg daar al snel een aanstelling als een pastoraal assistent. Ik studeerde aan het seminarie in Utrecht en omdat er in Hilversum nog meerdere diensten per week plaatsvonden, had ik zo een voldragen leerschool. Ook bezocht ik allerlei landelijke activiteiten zoals de synode en werd betrokken bij het werk van de liturgische commissie, die toen werkte aan ons huidige kerkboek en gezangboek. Bijna direct na mijn priesterwijding werd ik daar ook officieel lid van, wat ik tot op de huidige dag ben. Twee en een half jaar na mijn toetreding tot de Oud-Katholieke Kerk volgde mijn priesterwijding in de Amersfoortse parochiekerk en acht dagen daarna werd ik als pastoor van Amersfoort geïnstalleerd. Die ervaring van zo’n vier jaar eerder zat me echter nog wel wat dwars. Spontaan besloot ik voor ik aan mijn dankwoord begon, dat ik die kater ter sprake moest brengen. ‘Wanneer het aan u gelegen had, had ik nu niet hier gestaan als uw pastoor.’ Het was misschien niet het meest geschikte moment, maar ik had geen andere keuze om daar met een schone lei te kunnen beginnen. De parochianen voelden het wel aan. Toen de week daarna een vreemd jong stel de kerk binnenkwam, werden die bijna besprongen! En ik kan zeggen: ik heb goede jaren in de Amersfoortse parochie, met toen ook veel kinderen en jongeren, gehad!”
Ramen
“Het was al wat jaren geleden dat iemand priester werd gewijd, laat staan een gereformeerde jongen. Ik was het eerste schaap dat over de dam moest komen, zei de toenmalige Utrechtse aartsbisschop Glazemaker, en daarin heeft hij gelijk gekregen. Hij was ook degene die de ramen van onze kerk heeft open gegooid en weer aansluiting vond bij een nieuwe tijd. De vrouw werd tot het ambt toegelaten en ook homoseksualiteit was geen beletsel voor een wijding. Veranderingen gaan in de kerk soms bijzonder traag maar er is zelden sprake van stilstand.”
Hofkwartier
“Ik heb als pastoor zes parochies mogen dienen. De parochie in Den Haag, waar ik stond van 2002 tot en met 2014, neemt daarbij toch wel een bijzondere plek in. De prachtige schuilkerk uit 1720 ligt in het hart van het Hofkwartier, een van de oudste gedeelten in het centrum van de stad. Omdat het de enige kerk in de wijk is, voel je je als een soort dorpspastoor die overal een praatje maakt. Tijdens de kerstdagen is het ook echt de kerk voor iedereen in het Hofkwartier en worden de diensten door Jan en alleman bezocht. Daarnaast gebeurt er in Den Haag heel veel op het gebied van oecumene en interreligieuze activiteiten, zoals de jaarlijkse Prinsjesdagviering in de Grote Kerk.”
Liturgie
“Ik leef uit de liturgie maar heb ook altijd met veel liefde het pastorale werk gedaan. Het bijzondere in onze kerk is dat je bijna alle kerkgangers persoonlijk kent waardoor liturgie en pastoraat onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ook tijdens het koffie drinken na een dienst kunnen ontroerende gesprekken op gang komen. Als pastoor maak je lief én leed mee. Daarom zou ik ook nooit ziekenhuispastor willen zijn. Dan heb je alleen maar te maken met ziekte en lijden terwijl ik juist wil delen in het volle leven van mijn medegelovigen.”
Processiekruis
“Hoewel ik fulltimer was, had ik altijd een deeltijdaanstelling als parochiepastoor, waarnaast ik de opdracht kreeg om andere dingen in de kerk te doen. Zo kon ik die andere grote liefde uit mijn jeugd weer een plek geven toen ik docent kerkgeschiedenis werd aan het oud-katholieke seminarie. Daarnaast ben ik eindredacteur van De Oud-Katholiek geweest, heb in het Collegiaal Bestuur gezeten en in allerlei commissies en beraden meegedraaid, onder meer van de Raad van Kerken. Vanaf 2013 ben ik de deken van het Metropolitaan Kapittel (de priesterlijke adviesraad van de aartsbisschop van Utrecht, red.). De verkiezing van een nieuwe bisschop na het vrij plotselinge afscheid van mgr. Joris Vercammen en de door corona steeds uitgestelde wijding van mgr. Bernd Wallet vormden de meest bijzondere hoofdstukken in mijn dekenaat. Ik zie ons nog lopen, na afloop van de bisschopswijding, in een lange processie door het centrum van Deventer, als een verdwaalde optocht van gelovigen die vanaf terrasjes door verbaasde toeschouwers werden aangestaard. Het processiekruis ging voor ons uit als een baken van houvast; het was een treffende metafoor voor kerk-zijn in deze tijd. Zelf heb ik mij nooit als kandidaat gezien om bisschop te worden. Ook omdat ik met mijn licht chaotische aanleg dat heilige ambt vast niet gediend zou hebben (lacht)…”
Veertig jaar ontkerkelijking
“Veertig jaar priesterschap is ook gepaard gegaan met veertig jaar ontkerkelijking in Nederland, waaraan ook onze kerk niet is ontkomen. De laatste jaren zie je in de Nederlands kerken echt gaten ontstaan die niet meer gevuld worden. Hier in de gemeente Pekela, vanouds behalve communistisch ook verrassend behoorlijk kerks, sluiten binnenkort beide rooms-katholieke parochiekerken. Een eigen pastoor is er al lang niet meer; dat is nu iemand die twaalf parochies in deze regio bedient. Ook bij de protestantse kerken in Groningen, Drenthe en Friesland ontstaan steeds vaker vacatures waar niemand meer voor te vinden is. Begin maart hebben we helaas moeten besluiten de vieringen van de oud-katholieke kerngroep in Friesland te beëindigen: de groep werd te kwetsbaar. Ondanks het missionaire elan dat aartsbisschop Vercammen in ons bisdom aanwakkerde, heeft het zich niet vertaald in blijvende groei. Bijna alle traditionele kerken hebben het moeilijk. Wat sommige mensen wel trekt, zijn de evangelische megakerken, ‘stuiterkerken’ noemde iemand ze laatst, vanwege de harde popmuziek, maar dat is ook niet voor iedereen.”
Aantrekkingskracht en warmte
“Groot is onze kerk nooit geweest, ook niet in de beginjaren na de breuk met Rome. Maar als ik ons aanbod zie: de verbondenheid met de eeuwenoude Kerk, de verstilde schoonheid van de liturgie, de zeggingskracht van symboliek en rituelen, de vaak warme gemeenschappen én onze boodschap die door en door Bijbels is en tegelijk uitnodigend openstaat voor deze tijd. Dan snap ik nog steeds niet waarom niet veel meer mensen oud-katholiek zijn.”
Levensloop Can. drs. Wietse Berend van der Velde (geb. Groningen 17-02-1953), studeerde theologie aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen en aan het Oud-Katholiek Seminarie verbonden aan de Universiteit Utrecht. Na zijn priesterwijding in 1984 was hij pastoor van verschillende Oud-Katholieke parochies (Amersfoort (1984-1993), Groningen (1986-1995), Rotterdam (1993-2002), ’s-Gravenhage (2002-2014) en Delft (2006-2014), Hilversum (2014-2019). Van 1998 tot 2014 was hij aartspriester van Zuid-Holland. Na zijn emeritaat in 2019 is hij waarnemend pastoor van de St. Martinusparochie te Groningen en van 2019 – 2022 rector van de statie van de H. Theresia van Avila in Friesland. Daarnaast is hij sinds 2001 kanunnik van het Metropolitaan Kapittel van Utrecht, van welk kapittel hij in 2010 vice-deken en in 2013 deken werd. In juni van dit jaar neemt hij afscheid van het Kapittel en wordt een nieuwe deken verkozen. Hij is behalve lid van diverse commissies van de Oud-Katholieke Kerk, onder andere lid van de Beraadsgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap van de Raad van Kerken inNederland en lid van de Executive of the Society of Saint Willibrord in the United Kingdom. Van 1993 tot 2019 was hij docent kerkgeschiedenis aan het Oud-Katholiek Seminarie verbonden aan de Universiteit Utrecht. Op kerkhistorisch gebied publiceerde hij o.a. over de geschiedenis van de parochies Amersfoort en Leeuwarden, de verering van Willibrord, de verkiezing en wijding van Cornelis Steenoven in 1723/1724, de oud-katholieke kerk van ‘s-Gravenhage en de dwarsverbanden tussen liturgie, spiritualiteit en kerkgeschiedenis. Wietse is getrouwd met Maarten van Stokkum en woont in Nieuwe Pekela.