Door: Mattijs Ploeger
Foto door: Marjolein van Panhuys
Als rector van het Oud-Katholiek Seminarie gedenk ik met dankbaarheid een van mijn voorgangers: prof. dr. Jan Visser (1931-2025), die zondag 9 maart op bijna 94-jarige leeftijd overleed. Jan Visser combineerde verschillende functies, onder andere rector van het seminarie, hoogleraar aan de Universiteit Utrecht namens het seminarie, en docent voor pastorale psychologie aan dezelfde universiteit. Zijn overlijden brengt vele herinneringen bij mij boven. Ik heb die herinneringen gerangschikt tot een persoonlijke reflectie op de theologische en spirituele betekenis van Jan Visser voor de oud-katholieke kerk en theologie.
Over Jan Visser hoorde ik voor het eerst in mijn tienertijd. Mijn moeder, predikant en praktisch theoloog Joke Ploeger-Grotegoed, zat met Jan in de redactieraad van het tijdschrift Praktische Theologie (nu Handelingen). Na zo’n vergadering kreeg ik aan de keukentafel te horen dat er weer veel te lachen was geweest met Jan Visser. Later heb ik dat zelf ervaren: Jan kon aanstekelijk lachen en daarmee zette hij dikwijls een goede toon voor een bespreking of ontmoeting. Het contact tussen Jan Visser en mijn moeder ging overigens veel verder terug: al tijdens haar middelbare schooltijd in Arnhem vierde zij oecumenische vespers mee in de kerk waar een jonge Jan Visser pastoor was. Een generatie later ontdekte ik als middelbare scholier de oud-katholieke kerk via dezelfde parochiekerk, waar op dat moment de goede vriend van Jan Visser, bisschop Teus Glazemaker, pastoor was.
De boel open gooien
Het duo Visser en Glazemaker is van onschatbaar belang geweest voor de ontwikkeling van de oud-katholieke kerk in de tweede helft van de twintigste eeuw. Toen Jan als emeritus-priester eens voorging in een parochie waar hij nog de besloten sfeer van de vroegere oud-katholieke kerk meende aan te treffen, zei hij: ‘Dan ben ik toch blij dat Teus en ik de boel een beetje open hebben gegooid’. Want dat deden zij. Althans: hun namen staan voor een generatie vrouwen en mannen die de oud-katholieke kerk geleidelijk hebben omgevormd van – kort door de bocht gezegd – een nogal in zichzelf gekeerde gemeenschap van oud-katholieke families naar een kerk die mensen uit de brede oecumene aantrekt.
Theologie en sociale wetenschappen
Het is interessant om vanuit theologisch en spiritueel perspectief naar die transitie te kijken. De bijdrage van Jan Visser werd vooral bepaald door het feit dat hij pastorale psychologie ging studeren in Nijmegen. Daardoor introduceerde hij nadrukkelijk de methodiek van de sociale wetenschappen in de oud-katholieke theologie. Het is kenmerkend voor Vissers benadering dat hij altijd de empirische – vooral de psychologische en sociologische – kant in zijn denken heeft betrokken.
Maar hij heeft dat nooit beschouwd als een breuk met de theologische basis die hij van de vorige generatie had meegekregen. Toen de balans tussen klassieke theologie en moderne sociale wetenschappen zijns inziens te veel naar de laatste kant doorsloeg, kon hij op een priestersynode uitroepen: ‘Het is me veel te sociologisch!’ Waarop alle collega’s begonnen te schaterlachen, want was Jan niet zelf degene geweest die de sociologie in onze manier van theologiseren had geïntegreerd? Jazeker, maar als aanvulling en niet als alternatief. Hij wilde kerk en theologie openbreken, niet afbreken. Aanvullen, niet vervangen.
Een hermeneutische theologie
Toen ik student was, zei Jan Visser eens op college: ‘De leer van de drie-eenheid en de twee naturen van Christus zijn de basis van ons geloof’. Waarop wij als studenten zeiden: ‘Maar als u dat in uw colleges en preken niet meer uitlegt, is het in de volgende generatie niet langer de basis van ons geloof’. Waarop hij verrast zei: ‘O, dan wordt het tijd dat ik er weer eens over ga preken.’ In dezelfde geest kon hij, inmiddels met emeritaat, tegen mij zeggen: ‘Dan ben ik toch blij dat ik het allemaal zo goed van Rinkel geleerd heb’. Het dogmatiek-onderwijs van Andreas Rinkel is hij blijkbaar altijd blijven beschouwen als een solide basis.
De theologische positie van Jan Visser kan worden aangeduid met de door hem geliefde term ‘hermeneutisch’. Hermeneutiek is de kunst van het vertalen, vertolken. Dus enerzijds niet de traditie als een blok graniet in het heden plaatsen, anderzijds ook niet doen alsof het heden zonder de traditie kan. Hermeneutiek is een voortgaand proces: elke keer wanneer de vertolking van de traditie in het heden van vandaag een bruikbare vorm heeft aangenomen, is het alweer tijd om opnieuw na te denken hoe de traditie op een even zinvolle manier kan worden vertolkt voor het heden van morgen. Daarbij is het hermeneutisch proces geen rechte lijn van verleden naar toekomst, maar een cirkel of spiraal: we gaan wel voort met de tijd, maar we doen dat onder voortdurende terugkoppeling naar de traditie.
Een terugkerend thema in het denken van Jan Visser was de verhouding tussen persoon en gemeenschap. Hij wilde het persoonlijke accent – de goede kant van de individualisering – ten volle serieus nemen, maar hij meende dat het floreren van een persoon pas mogelijk is als die persoon ook sociaal floreert. Die benadering verbindt psychologie en sociologie, maar ook ecclesiologie (een van de theologische kernvakken van Jan Visser): de theologische visie op wat de kerk ten diepste is.
Ik heb de indruk dat Jan zich binnen de oud-katholieke theologische wereld het meest herkende in zijn Zwitserse collega-hoogleraar Kurt Stalder (1912-1996). Ook Stalder was voortdurend bezig met traditie en moderniteit, enkeling en gemeenschap. En dat binnen een grote loyaliteit aan de eigen oud-katholieke traditie, die door Stalder en Visser steeds meer werd herontdekt als een bron van inspiratie voor een genuanceerd hedendaags denken over kerk, geloof en samenleving.
Na zijn emeritaat is Jan Visser zich blijven interesseren voor theologische ontwikkelingen. Kenmerkend vind ik dat hij zich geïnspireerd voelde door (en zichzelf misschien herkende in) het denken van de anglicaanse theoloog David Brown. Net als Visser staat Brown op de stevige basis van een katholieke theologie en spiritualiteit, en net als Visser verbreedt Brown deze basis in de richting van het dagelijks leven, cultuur en kunst. Voluit katholiek zijn en voluit in de hedendaagse samenleving staan – en die positie overdenken met behulp van theologie en filosofie. Geen wonder dat dat Jan Visser aansprak, want zo dacht Jan zelf ook.
Liturgische spiritualiteit
Ook als voorganger combineerde Jan Visser traditie en vernieuwing. Als student wist ik dat hij voorstander was van de visie dat de transformatie van brood en wijn door het gehele eucharistisch gebed bewerkstelligd wordt en niet alleen door de instellingswoorden van Jezus. Maar toen ik eens in de kerk zat en Jan voorging, deed hij juist die instellingswoorden en opheffingen van brood en kelk zó plechtig, dat ik tot tranen geroerd was. Na afloop zei ik quasi-beledigd: ‘Professor, u leert ons al die moderne theologie, maar zelf doet u het zó ouderwets dat ik tot tranen toe geroerd ben.’ Waarop hij zei: ‘Ja, dat laat ik me niet afnemen. Zo zie je dat theologie nooit een gesloten systeem is.’
En inderdaad: Jan kon een ‘klassieke’ spiritualiteit goed combineren met een ‘moderne’ reflectie op het geloof – en misschien is dat tot op de dag van vandaag wel een kenmerk gebleven van oud-katholieke identiteit. Inclusief het feit dat de reflectie en de praxis niet altijd naadloos op elkaar aansluiten. Daar kijk ik misschien iets kritischer naar dan Jan deed, maar ter relativering houd ik me af en toe zijn uitspraak voor.
Een vergelijkbaar voorval: ooit was ik misdienaar bij hem en zei na afloop: ‘U doet nog ouderwetser dienst dan pastoor Spaans’. Jan kon op zulke opmerkingen zeer geamuseerd reageren. Met gespeelde trots: ‘Annie, Annie, ik doe nog ouderwetser dienst dan Jaap!’ En tegen mij, op serieuze toon: ‘Ach, ik dacht: als ik nou toch aan het oude altaar sta, dan doe ik het maar eens zoals ik het vroeger heb geleerd.’ Het klonk heel respectvol jegens de tijd van vroeger en jegens de mensen die hem dat alles bijgebracht hadden. Jan dacht blijkbaar niet in tegenstellingen.
Wat me ook altijd is opgevallen, is dat Jan Visser als voorganger in de eucharistie een heel ingetogen stijl had. Omdat Jan buiten de liturgie nogal uitbundig aanwezig kon zijn, heb ik hem eens verteld dat ik het bijzonder vond dat zijn liturgische stijl zo ingetogen was. Zijn onmiddellijke reactie: ‘Ja natuurlijk, want daar draait het niet om mij.’ Ik denk niet dat Jan bedoelde te zeggen dat alles buiten de liturgie wél om hem draaide. Maar wel: in de liturgie draait het niet om de persoon van de voorganger. In zijn liturgisch gedrag liet Jan zien dat de voorganger dienstbaar is aan het geheel van de viering.
De generatie van Jan Visser – en wij
Ik stel mezelf wel eens de vraag, wat nu achteraf de plek is van de generatie van Jan Visser en de zijnen in de voortgaande geschiedenis van oud-katholieke identiteit. Dat is trouwens vermoedelijk een oud-katholieke variant op de vraag naar de cultuurhistorische positie van de ontwikkelingen in de jaren ’60 tot ’80.
Twee interpretaties deel ik niet. Ten eerste de visie dat mensen als Visser voorgoed hebben afgerekend met de oude troep, zodat we in de geest van Visser steeds verder kunnen gaan met onze vernieuwingsdrang. Dat zou helemaal niet in de geest van Jan Visser zijn, die nooit wilde afrekenen met de oude troep, maar oude dingen in een nieuw licht wilde plaatsen. Ten tweede de omgekeerde visie, namelijk dat de ‘moderne’ generatie van Jan Visser achterhaald is, omdat we als ‘premodernen’ of ‘postmodernen’ pas echt weten hoe je de traditie serieus neemt. Dat is de arrogantie van een generatie die denkt het zonder de vorige generatie te kunnen stellen – alsof er zoiets bestaat als de klok terugdraaien.
Liever kijk ik op een ‘hermeneutische’ manier naar de generatie van Jan Visser. Zoals ik hierboven heb beschreven, is het kenmerk van de hermeneutische cirkel, dat het einde van het vertaalproces (van traditie naar heden) tegelijk het begin is van een nieuw vertaalproces. Elke generatie – en als we zo lang en productief leven als Jan Visser: meerdere keren binnen een mensenleven – maken we de heen-en-weer gaande beweging tussen traditie en heden. We gooien niks definitief weg van wat ons is overgeleverd, maar we kijken wel telkens op een nieuwe manier naar ons heden, en van daaruit op een nieuwe manier naar de traditie, en van daaruit weer op een nieuwe manier naar ons heden, enzovoort.
Zo staan we in een lange keten van interpretatie van God, mens en wereld. Een keten die we algemeen de mensheidsgeschiedenis kunnen noemen en in de kerk de gemeenschap der heiligen. In geloof ontmoeten we onze voorgangers. Wij bouwen voort op wat zij ons overgeleverd hebben. Ze hebben het ons geleerd op hun manier; wij zetten het voort op onze manier. In dankbaarheid voor, en in trouw aan, hun inspiratie.
En tot slot: wat zou Jan Visser van deze tekst vinden? Hij heeft mij ooit horen preken en zei na afloop alleen maar: ‘Wat zitten wij toch zelf in onze preken.’ Zo houdt de pastoraal-psycholoog mij een spiegel voor. Daarin zal zijn heengaan geen verandering brengen.