Een Twentse priester, apostolisch vicaris tegen wil en dank
Gerard Potcamp (1643-1705) was een rooms-katholiek priester en aartspriester die eind 1705 werd benoemd tot apostolisch vicaris van de Hollandse Zending. Hij overleed echter al een maand na zijn benoeming. Het boek beschrijft het leven van Potcamp en zijn benoeming tot apostolisch vicaris tegen de achtergrond van de interessante politieke, theologische en kerkelijke ontwikkelingen van zijn tijd.
Deze monografie is in november 2011 verschenen bij de uitgeverij N.V. Smit van 1876 in Hengelo/Venlo. Gegevens: 17×24 cm, 304 blz., ca. 120 illustraties, gebonden, kleurendruk, hard cover.
De winkelprijs bedraagt €29,50. Besteladres: info@uitgeverijsmit.nl.
Het is opmerkelijk dat een onbekende pastoor en deken van Lingen, de Nederlander Gerard Potcamp (1643-1705), die in schamele omstandigheden in een exclave van de Hollandse Zending nabij het Duitse stadje Lingen woonde, in 1705 door de paus werd aangewezen om als apostolisch vicaris de leiding op zich te nemen van de ‘Hollandse Zending’. Zo werd de katholieke kerk in Noord-Nederland in die tijd door de Romeinse curie genoemd.
Dit gebeurde in een tijd waarin er in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden van een normaal kerkelijk bestuur met bisdommen en parochies geen sprake meer was. Na de Opstand tegen Spanje beschouwde de paus de Republiek, waarin gereformeerden de dienst uitmaakten, als een missiegebied. In de Hollandse Zending bekleedde de apostolisch vicaris het hoogste ambt, vergelijkbaar met dat van de aartsbisschop van Utrecht, maar hij mocht niet zo heten. Hij stond onder de supervisie van de pauselijke gezanten in Brussel en Keulen.
Gerard Potcamp was een Nederlands, rooms-katholiek seculier priester die het grootste deel van zijn leven noodgedwongen heeft gewerkt vanaf het grondgebied en onder de bescherming van de bisschop van Münster. Hij is in 1643 geboren in Borne, midden in Twente, in de provincie Overijssel. Zijn priesteropleiding kreeg hij aan het seminarie Collegium Alticollense in Keulen, waar hij een baccalaureaat in de theologie behaalde. Na zijn priesterwijding, eind 1668, vestigde hij zich in zijn geboorteplaats. Van eind 1668 tot 1674 werkte hij in Borne en omgeving als ambulant priester in samenwerking met zijn twee collega’s uit de nabijgelegen plaatsen Delden en Rijssen. Dat moest heimelijk gebeuren, omdat de gereformeerde overheid alle zichtbare vormen van katholieke symbolen en openlijke erediensten verbood. De Twentse priesters celebreerden op zon- en feestdagen de mis in afgelegen schuren en boerderijen.
De bezetting van oostelijk Nederland in de jaren 1672-1674 door de troepen van de vorst-bisschop van Münster bracht voor de katholieken enige verlichting. Maar na hun aftocht hervatte de gereformeerde overheid in de Republiek haar chicanes, in het bijzonder tegen de priesters, zodat de zielzorg ernstig werd bedreigd. Vele priesters, onder wie Potcamp en zijn collega’s uit Delden en Rijssen, moesten noodgedwongen uitwijken naar het buitenland. De bisschop van Münster ondersteunde de Nederlandse katholieken in de grensstreken. Met dat doel stichtte hij langs de grenzen op zijn grondgebied een keten van eenvoudige asyla. Dit waren toevluchtsoorden en missioneringscentra met een kapel, veelal gevestigd in boerderijen of boerenschuren. Voorbeelden hiervan zijn Schüttenstein, Zwillbrock, Winkelhorst, de Glaan en Orthaus. Potcamp en zijn confraters vonden onderdak bij de missiepost op het boerenerve Orthaus bij Alstätte, even ten zuiden van Enschede. Deze was vooral gericht op de zielzorg voor de katholieken van Twente en de Gelderse Achterhoek. De missiepost werd bediend door franciscaner paters observanten van het klooster in Vreden. Hoewel hun inzet hogelijk werd gewaardeerd, zijn de paters steeds meer belemmerd in hun werkzaamheden. Dit was een gevolg van het feit, dat hun oversten zich ondanks de gemaakte afspraken, niet wensten te onderwerpen aan de jurisdictie van de apostolisch vicaris van de Hollandse Zending op wiens grondgebied zij opereerden.
In 1680 werd Gerard Potcamp benoemd tot pastoor van Lingen. Het gelijknamige graafschap was in die tijd privébezit van het Huis van Oranje en behoorde kerkelijk bij de Hollandse Zending. De situatie van de katholieken was er vergelijkbaar met die in Twente. Ook hier maakte de gereformeerde overheid het leven van de katholieken zuur, waardoor Potcamp zich niet in Lingen kon vestigen. In de buurschap Darme, slechts enkele kilometers van de stad maar gelegen op Münsters gebied, hadden de katholieken van Lingen een schuurkerk ingericht. De boerenschuur, die voor hen in 1674 was aangekocht door de bisschop van Münster, bestaat nog steeds. In 1697 werd Gerard Potcamp tevens benoemd tot aartspriester (deken) van de veertien parochies van het graafschap.
Apostolisch vicaris Petrus Codde werd er in een smaadschrift van de jezuïeten, het zogenaamde Breve Memoriale, van beschuldigd er jansenistische opvattingen op na te houden. De curie ontbood hem in 1700 voor een nader onderzoek naar Rome. Na zijn weigering het beruchte Formulier van paus Alexander VII te ondertekenen, waarmee vermeende stellingen uit het werk van de theoloog en bisschop Jansenius moesten worden afgezworen, zag het er slecht voor hem uit. Toen Codde in mei 1702 door de paus werd geschorst en voorlopig vervangen door de Leidse pastoor De Cock braken er felle disputen uit tussen zijn aanhangers (zijn eigen seculiere priesters) en zijn tegenstanders (vooral jezuïeten en kloosterlingen). In 1704 werd Codde definitief afgezet.
Juist in de meimaand van 1702 waarin Codde werd geschorst, raakte de Republiek der Verenigde Nederlanden met haar bondgenoten betrokken bij de Spaanse Successieoorlog die nog tot 1713 zou duren. De oorlog was een groot internationaal conflict met de katholieke landen Frankrijk en Spanje. Voor de Staten van Holland kwam de onrust onder de katholieken zeer ongelegen en zij keerden zich fel tegen de verdere bemoeienis van Rome met de katholieken in de Republiek en hun bestuursorganen. De Staten eisten de rehabilitatie van Codde en vaardigden een arrestatiebevel uit tegen De Cock, die het land moest ontvluchten.
Tussen 1702 en 1705 beheerste de afzetting van Codde de slechte verhoudingen tussen de Republiek en Rome. Drie jaar lang werd over en weer geredetwist over diens rehabilitatie of over een opvolger die voor beide partijen aanvaardbaar was. Twee dozijn kandidaten is voorgedragen en afgewezen, óf door Rome óf door de Staten van Holland. Er moesten diplomaten van katholieke bondgenoten aan te pas komen om een doorbraak te forceren. Het waren enkele invloedrijke en geleerde priesters, leden van de zogenaamde Cleresie, die de kandidatuur van Gerard Potcamp hebben aangekaart bij de gezant van de keurvorst van Trier in Den Haag. Deze bracht Potcamp voorzichtig onder de aandacht van de internuntius in Brussel om te maskeren dat de Cleresie, die eveneens van jansenisme verdacht werd, achter de voordracht zat.
Eerst medio 1705 werden alle partijen het eens over de benoeming tot apostolisch vicaris van de neutrale 62-jarige Gerard Potcamp, pastoor en aartspriester van het verre Lingen. Deze liet zich pas na grote druk overhalen het hoge ambt te aanvaarden, waarvoor hij zichzelf ongeschikt achtte, mede vanwege zijn zwakke gezondheid. Op 13 november 1705 werd Gerard Potcamp door de internuntius tot apostolisch vicaris benoemd. Alle partijen waren gelukkig met de benoeming, in de verwachting dat de rust in de Hollandse Zending spoedig zou terugkeren en dat de overheid de katholieken weer met rust zou laten. Maar de lange reizen van Lingen naar Brussel en weer terug naar Holland hadden hem volledig uitgeput. Beschrijvingen van zijn gezondheidstoestand doen vermoeden dat hij onder andere aan tuberculose leed. De zieke Potcamp die de vrede had moeten herstellen, overleed al op 16 december 1705 in Leiden, een maand na zijn benoeming, ten huize van Hugo van Heussen aan de Hooigracht. Hij werd begraven in de bekende grafkelder op het kerkhof bij de Oude Toren in Warmond bij Leiden.
De strijd met Rome over het bestuur van de Hollandse Zending begon nu van voren af aan. De twee apostolische vicarissen die na Potcamp door Rome waren benoemd, zijn nooit door de Staten van Holland erkend. In 1727 nam de curie de touwtjes in de Hollandse Zending volledig in eigen handen. Voortaan zouden internuntii in Brussel als vice-superior de Hollandse Zending leiden. Dit waren afstandelijke Italiaanse prelaten; diplomaten die geen woord Nederlands spraken.
Na de schorsing van Codde meende een aantal priesters in Holland en Utrecht gebruik te kunnen maken van het aloude middeleeuwse kerkrecht een eigen bisschop te mogen kiezen. Zij kozen in 1723 Cornelis Steenoven in die functie, maar hij noch zijn opvolgers werden door Rome erkend. Uit deze scheiding der geesten is later de Oud-Katholieke Kerk van Nederland voortgekomen.
Hans Gloerich, Driebergen (auteur)
Amersfoort, Bisschoppelijk Bureau, 15 december 2011