Paasgroet van de Aartsbisschop als president van de Unie van Utrecht.
Zusters en broeders in Christus,
De Heer is waarlijk opgestaan! Midden in de dood horen wij het goede nieuws. In Oekraïne,
Jemen, Ethiopië en vele andere plaatsen klinkt de Paasgroet als tegendraadse verkondiging.
En dat doet het ook in Nederland.
We zingen op Pasen uit Psalm 118. We zingen over de steen, de steen des aanstoots, die
door de tempelbouwers verachtelijk was een plaats ontzegd. Die steen, die ons
samenbrengt, die het hart is geworden, de hoeksteen die samenhoudt wat wij zelf niet bij
elkaar kunnen houden. Die steen die wordt verbeeld in het altaar in onze kerken.
Via het offer van Christus opent zich een heilige ruimte die van niemand anders is dan van
de Heer God, en die voor niemand anders is bedoeld dan voor alle mensen. Het mysterie
van de Kerk gebeurt waar we ruimte ervaren voor ontmoeting met elkaar en met alles wat bij
Gods toekomst hoort. We vieren met Pasen dat deze ruimte bestaat. Een ruimte die niet
bezet is door eigen inzichten en eigenbelang, niet door kracht en geweld, maar door Gods
Geest en door alles wat toekomst heeft.
Wat moeten we zeggen bij het onbeschrijfelijke leed dat mensen treft? We weten het niet
altijd. Maar juist waar we met lege handen staan openbaart zich wat echte troost is. Daar
kunnen we samen verlichting zoeken in een wereld die vaak oneerlijk is en wreed. Christus
zelf werd van deze wreedheid het slachtoffer. En stond in onze wereld op.
Na de veertig paarse dagen vieren we daarom de gouden tijd van Pasen. Een tijd waarin we
het licht van Christus delen, die in zijn lijden, zijn sterven en verrijzen Gods heilige ruimte
opent voor ons en voor heel de schepping. Een tijd om door de gemeenschap met zijn pijn
en zijn lijden, ook de kracht van zijn opstanding te ervaren, en daarin alles wat toekomst
heeft. Daar mogen we ons als medewerkers van Christus met alle gaven van de Geest voor
inzetten.
Christus is verrezen! Hij gaat ons voor en deelt met ons zijn vrede. Halleluja!