Palmzondag

Luc De Saeger schreef de teksten voor het boekje “Op weg naar Jeruzalem”. Een meer uitgebreide versie van de teksten voor de Goede Week wordt vanaf vandaag op de website geplaatst.

 

 

 

 

 

Zondag 24 maart – Palmzondag
Wat je zegt over Jezus zeg je ook over God (Lucas 19:29-40)

Toen hij Betfage en Betanië bij de Olijfberg naderde, stuurde hij twee van de leerlingen vooruit en zei tegen hen: ‘Ga naar het dorp daarginds. Daar zullen jullie een vastgebonden veulen vinden, dat nog nooit door iemand bereden is. Maak het los en breng het hier. Als iemand jullie vraagt: “Waarom maken jullie het los?” moeten jullie antwoorden: “De Heer heeft het nodig.”’ De beide leerlingen gingen op weg en vonden het veulen, precies zoals Jezus had gezegd.Toen ze het dier losmaakten, vroegen de *heren* hun: ‘Waarom maken jullie het los?’  Ze antwoordden: ‘De Heer heeft het nodig.’ Daarna brachten ze het veulen naar Jezus. Ze wierpen hun mantels over het dier en lieten Jezus erop zitten. Onderweg spreidden de leerlingen hun mantels voor hem op de grond uit. Toen hij op het punt stond de Olijfberg af te dalen, begon de hele groep leerlingen vol vreugde en met luide stem God te prijzen om alle wonderdaden die ze hadden gezien. Ze riepen: ‘Gezegend hij die komt als koning, in de naam van de Heer! Vrede in de hemel en eer aan de Allerhoogste!’ Enkele farizeeën in de menigte zeiden tegen Jezus: ‘Meester, berisp uw leerlingen.’ Maar hij antwoordde: ‘Ik zeg u: als zij zouden zwijgen, dan zouden de stenen het uitschreeuwen.’

 

Palmzondag, een feest dat christenen vanaf de eerste eeuwen vieren. Het herdenkt de triomfantelijke intrede van Jezus in Jeruzalem met een enthousiast onthaal door de menigte die zwaait met palmtakken. Zo staat het beschreven in het evangelie van Matteüs (Matteüs 21:1-11). Maar niet zo bij Lucas. In zijn evangelie is geen sprake van een intrede in Jeruzalem, en zeker geen triomfantelijke intrede. Bij hem ook geen applaus van de menigte en geen palmtakken.

Lucas situeert deze perikoop in gehuchten die op een paar kilometer van Jeruzalem verwijderd liggen. Hier geen massa volk, enkel (maar wel) een grote groep leerlingen. Zoals op de eerste dag van de tocht (9:51) worden zij ook nu voorop gezonden. Zij treden in actie.

Het verhaal stelt de lezer voor vragen. Jezus die de hele tocht van Galilea tot Jeruzalem te voet heeft afgelegd, laat zich nu door een rijdier voeren. En hij die de hele tocht aan het woord is geweest, houdt er vanaf vers 22 het zwijgen toe. Het verhaal beschrijft wat gebeurt maar geeft nergens duiding: wanneer de leerlingen op zoek gaan naar een veulen om daarop Jezus te voeren, kunnen zij enkel zeggen: ‘de Heer heeft het nodig’. Het verhaal wordt pas meer dan een verhaal wanneer men de betekenis ervan ziet en inziet.

Lucas geeft wel enkele hints om de sluier die hij over het verhaal houdt, te lichten. Jezus gebiedt dat hem een ezelsveulen wordt gebracht om hem te dragen, een daad die wijst op koninklijke waardigheid. Tweemaal wil hij met de titel ‘Heer’ (Kyrios) gekwalificeerd worden, een titel die staat tegenover de ‘heren’ (kyrioi) die eigenaar zijn van het veulen. En de hele groep leerlingen erkent en eert Jezus als koning (vers 38). Jezus verzet zich niet wanneer de leerlingen hun mantels over het veulen en op de weg spreiden. Hij wil ook zijn leerlingen niet berispen, zoals de farizeeën eisen, wanneer zij hem verwelkomen als koning maar geeft te kennen dat zij een waarheid verkondigen die niet verzwegen kan blijven.

De daden en woorden van de leerlingen staan symbool en zijn profetisch voor wat pas met Pasen ten volle ontsluierd zal worden: dat Jezus de messiaanse koning is.

Die belijdenis dat Jezus de Messias is, staat niet los van een belijdenis over God. Sterker, de belijdenis over God gaat de belijdenis over Jezus vooraf.  God wordt erkend als de oorsprong van de zending van de messiaanse koning en degene die kracht verleent aan de woorden en daden van Jezus. Het is aan God dat de leerlingen lof zingen. En zij doen dit omdat zij in Jezus Gods wonderdaden hebben gezien (vers 37). Weer valt hier het woord ‘zien’, een zien dat tot inzien leidt, tot lofprijzing en bekering. Zoals bij de Samaritaanse blinde (18:35). Een zien dat mensen tot leerling maakt en Jezus doet volgen.

Een zien dat doorzien en inzien is, want de arme Galileeër komt niet met vlag en wimpel en wordt niet door een enthousiaste menigte als koning onthaald.

God en Vader,
U laat zich niet vinden in grootsheid en triomf,
U hebt u geopenbaard in een mens als wij, Jezus.
In ons midden wil u zijn,
Open onze ogen om uw wonderdaden te zien.
Dan zullen wij u erkennen als de God die met ons begaan bent en ons gelukkig wil maken.
Dan zullen wij u dankbaar zijn.
Dan zullen wij u loven.
Wij vragen u dit op het woord van Jezus
en aangeblazen door uw Geest in ons.