Veertig jaar geleden hield dr Jan Visser zijn oratie aan de Universiteit Utrecht. Sindsdien volgden drie wetenschappers hem op op de bijzondere leerstoel “Oude katholieke kerkstructuren,” ingesteld vanwege het Oud-Katholiek Seminarie: mr. Jan Hallebeek, dr. Angela Berlis en dr. Peter-Ben Smit. Vier decennia oud-katholieke theologie zijn reden om terug- en vooruit te kijken. Dit was de inzet van het symposium “Herbronning” dat op 9 december plaats vond. Herbronning is een centraal thema in oud-katholieke theologie: op zoek naar de bronnen, op zoek naar nieuwe inspiratie voor theologie en kerk. Dat geldt in 2016 net zoals het in 1976 gold.
In zijn opening benadrukte prof. dr. Cok Bakker, hoogleraar levensbeschouwelijke vorming namens het Departement Filosofie en Religiewetenschap, de plaats van de oud-katholieke leerstoel aan de universiteit. Theologie mag aan de Universiteit Utrecht dan wel vervangen zijn door religiewetenschap, de leerstoel is er goed op zijn plek. Dit blijkt ook uit samenwerking over de grenzen van de theologie heen: de huidige leerstoelhouder is betrokken bij een groot opgezet onderzoeksproject naar de relatie tussen religieuze, politieke en economische inspiratie voor een vereniging Europa (1930-1960): Blueprints of Hope. Dit gebeurt in samenwerking met collega’s uit de geschiedenis, hoogleraren Beatrice de Graaf en Mathieu Segers.
Ruim vijftig deelnemers uit wetenschap en kerk hoorden vervolgens de vier hoogleraren, van de 85-jarige Jan Visser tot de 37-jarige Peter-Ben Smit, spreken. Op iedere lezing reageerden twee sprekers van verschillende Nederlandse en buitenlandse instellingen. Met de publieksdiscussie leverde dit steeds een boeiende gedachtewisseling op die tevens liet zien dat de leerstoel goed verworteld is in het academische netwerk.
Jan Visser, leerstoelhouder van 1976-1996, ging in zijn lezing ““Het heilige – de bron van religie?” vanuit systematisch-theologisch oogpunt in op de vraag naar religie in de 21ste eeuw. In gesprek met het recente werk van Erik Borgman, Stefan Paas en Taede Smedes op dit gebied benadrukte Visser dat het “heilige” nooit samenvalt met religie op zich, maar dat religie en dus ook de kerk als een kandelaar het licht van het heilige moet ondersteunen. Het heilige overkomt je – een religieuze traditie geeft je handvatten het een plaats te geven. Het vieren van de gemeenschap is daarbij van centraal belang, als het goed is, laat het heilige zich daarin ook ervaren. De eerste reactie hierop kwam van de decaan van de Tilburg School of Catholic Theology, waar het seminarie op onderwijsgebied mee samenwerkt, prof. dr. Marcel Sarot. Hij benoemde onder andere de vraag of het heilige nu een aspect van onze werkelijkheid is, of “van gene zijde” komt. Marco Derks, MPhil, promovendus aan het Departement voor Filosofie en Religiewetenschap (Universiteit Utrecht), gaf een tweede reactie en vroeg zich daarin onder meer af of woorden als “God” niet vaak toch betekenisvoller zijn, of tenminste meer oproepen dan door auteurs als Smedes gesuggereerd wordt.
Jan Hallebeek, leerstoelhouder van 1996-2005, en tegens hoogleraar Europese rechtsgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam, wierp vanuit zijn expertise, het kerkelijke recht, nieuw licht op “conciliarisme” in het werk van Zeger Bernhard van Espen. Deze geleerde uit de 17de en 18de eeuw speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van wat nu de Oud-Katholieke Kerk is. Maar wat waren zijn opvattingen over de rol van een concilie nu precies? Via gedetailleerd speurwerk in de historische bronnen – ook een vorm van herbronning! – liet Hallebeek zien hoe onduidelijk het eigenlijk is wat Van Espen hier nu precies over dacht. Op Hallebeek reageerde de Duitse historicus dr. Stefan Sudmann (Dülmen/Münster) met een aantal vragen over de bronnen die Van Espen ter beschikking had, met name wanneer het om het concilie van Bazel ging, waarop de rol van het concilie ten opzichte van de paus sterk benadrukt was. Mr. Adriaan Snijders, sinds dit jaar opvolger van Jan Hallebeek als docent kerkelijk recht aan het seminarie, bood een tweede reactie en vroeg onder meer of de van Van Espen bekende bronnen wel voldoende basis bieden om uitspraken te doen over zijn visie op het concilie.
In het tweede gedeelte van het stevige programma kwam eerste de derde hoogleraar, dr. Angela Berlis, nu hoogleraar kerkgeschiedenis en geschiedenis van het oudkatholicisme aan de Universiteit van Bern, aan het woord. Haar lezing was getiteld “Nieuwe verhalen uit oude bronnen. De historica als advocaat van vergeten stemmen uit het verleden” en liet zien hoe geschiedschrijving stemmen kan laten verdwijnen en weer tot leven roepen. Vergeten speelt net zo vaak een rol als herinneren. Vaak spelen (kerk)politieke overwegingen hierbij een rol. Dit is ook zo in de geschiedenis van het oud-katholicisme. Een historica heeft de taak om vergeten stemmen, vaak van gemarginaliseerde groepen of personen, weer tot leven te brengen. Vrouwenstemmen zijn daarbij van bijzonder belang omdat die vaak niet gehoord werden of meer of minder bewust uit het grote verhaal weggeschreven werden. Naar aanleiding van de reacties van prof. dr. Mirjam de Baar, Hoogleraar Cultuurgeschiedenis van het Christendom in de vroegmoderne tijd (Universiteit Leiden), en Iris Busschers, MA, promovenda aan de Rijksuniversiteit Groningen, ontspon zich een levendige discussie. Hoe zit het bijvoorbeeld met de rol van “gender” in de geschiedschrijving in het algemeen? Spelen verschillende soorten mannelijkheid ook een rol? En wie bepaalt was een relevante “vergeten stem” is? Hoe doe je dat überhaupt: stemmen die onzichtbaar gemaakt zijn weer ontdekken?
De laatste lezing kwam van de huidige hoogleraar, Peter-Ben Smit, tevens hoogleraar contextuele bijbelinterpretatie aan de Vrije Universiteit. Hij nam inzichten van Utrechtse religiewetenschappelijke collega’s, met name van Birgit Meyer, als aanleiding om opnieuw na te denken over de manier waarop een religieuze tekst nu een “bron” is. Hoe maakt een tekst de onzichtbare God zichtbaar en ervaarbaar, bijvoorbeeld? Is een tekst in dit opzicht werkelijk zo fundamenteel verschillend van een afbeelding – of zijn het allebei tekens die door te verwijzen en present te stellen het “hogere” ervaarbaar maken? Wat voor rol speelt de tekst als materieel object bij dit alles? Op het gedachtenexperiment van Smit reageerden dr. Eric Ottenheijm, universitair docent Joodse Studies en Nieuwe Testament (Utrecht) en Martine Oldhoff, MA, promovenda aan de PThU. Ottenheijm dacht verder op de lezing en liet een aantal voorbeelden zien waarbij teksten en objecten inderdaad versmolten en elkaar interpreteerden. Oldhoff daagde Smit uit om nog duidelijker te zijn over de manier waarop een tekst nu ook een object is en wat dat voor de interpretatie ervan betekent.
In zijn slotwoord ging rector dr. Mattijs Ploeger, zelf docent systematische theologie en liturgiewetenschap aan het seminarie, in op de lange traditie van theologiebeoefening aan het Oud-Katholiek Seminarie door de eeuwen heen en met nadruk in de afgelopen decennia in Utrecht. Het is een rijkdom voor de kerk om steeds weer over mensen te beschikken die zich met hun tijd en talent voor de theologie inzetten – het draagt bij aan een sterke identiteit en aan pastores die vanuit de traditie open kunnen staan voor de moderne wereld.
Een bijzonder oecumenisch accent bestond in de plaats waar het symposium plaats vond: de grote zaal van het Ariënsinstituut, de priesteropleiding van het (rooms-katholieke) aartsbisdom Utrecht. De plezierige samenwerking met deze instelling geeft ook hoop voor de oecumenische en theologische toekomst.
Het symposium liet zien dat de oud-katholieke theologie aan de Universiteit Utrecht goed op haar plaats is, dat het een wetenschap is die goed verworteld is in een gezonde kerkelijke identiteit en die op een net zo gezonde manier uitdaagt.
Peter-Ben Smit
Amersfoort, Bisschoppelijk Bureau, 13 december 2016