In memoriam Henk Jongerius (1941-2024)

Van Henk Jongerius, geboren op 7 december 1941 en overleden in het klooster van Huissen in de nacht van 23 april 2024, zijn negentien gezangen opgenomen in het Oud-Katholiek Gezangboek. Dat is maar een klein gedeelte uit zijn omvangrijke oeuvre van beschouwingen over liturgie en traditie, liederen en gebedsteksten. 

Hij was al op jeugdige leeftijd ingetreden in de orde van de dominicanen, die ook wel predikheren worden genoemd, maar ‘prekerig’ is hij nooit geweest. Eerder wilde hij in zijn geschriften, in voordrachten en bij retraites de mensen met en voor wie hij bezig was, mee op weg nemen en laten delen in zijn verwondering over het geheim van een God die ons telkens weer voorgaat door de woestijn van dit leven.

Het lied dat in de oud-katholieke kerk in ons land misschien wel het bekendste uit het werk van Henk Jongerius is geworden, nu gezang 802, stond al in de proefbundel die geruime tijd vóór het Gezangboek van 1990 in gebruik kwam. In dat lied bracht hij in de inhoud ervan deze thematiek tot uitdrukking:

God roept de mens op weg te gaan,
zijn leven is een reis:
“Verlaat wat gij bezit en ga
naar ’t land dat Ik u wijs.”

Daarin gaat het over het aandurven van het ongewisse, het openstaan voor de toekomst, die wel onzeker lijkt, maar waarin de Naam van de Heer de weg wijst en Gods Zoon de bevrijder is, die in het voetspoor van het Oude Verbond voor ons uit gaat. 

De openheid voor de wereld, het onderzoeken van alle dingen en het goede behouden, het besef dat een mens niet aan één omstandigheid gebonden is maar bestemd is om steeds weer nieuwe antwoorden op telkens veranderende vragen te zoeken, zijn altijd kenmerken van de dominicaanse spiritualiteit geweest, waarin studie, verkondiging en apostolisch leven verenigd zijn met een monastiek bestaan. 

Daarin heeft het sterke besef van een heel eigen liturgische traditie binnen het kader van de Romeinse ritus een belangrijke rol gespeeld. De dominicanen hadden een in verscheidene details afwijkende misorde, een eigen vorm van het gregoriaans en zelfs een kerkelijk jaar met een andere telling van de zondagen dan de liturgie zoals die na het concilie van Trente tot uniformiteit is gebracht. 

Wanneer men, met dit op de achtergrond, nog eens kijkt naar gezang 802, ziet men dat Henk Jongerius het lied dichtte in de vorm van een oudkerkelijke hymne met aan het eind een strofe waarin lof gebracht wordt aan de drie personen van de heilige Drievuldigheid: precies zoals dat al eeuwen is gedaan. Heel traditionele vormen kiezen, heel zorgvuldig omgaan met wat is overgeleverd, weten dat je in de traditie een eigen plek hebt, die je koesteren mag, maar niet omdat alles onveranderlijk zou zijn en alsof vandaag precies als gisteren moet zijn. 

In het werk van Henk Jongerius kan men heel vaak ontdekken dat hij de oude vormen door en door kende en dat hij ze daarom drager van een inhoud kon laten zijn die, telkens nieuw, steeds weer verwondering wekt. Hij heeft ooit eens gezegd dat hij nooit het klooster en het celibataire leven achter zich heeft willen laten, nooit radicaal met het verleden willen breken. Dat weerspiegelt zich ook in zijn werk, dat veel minder getekend is door de turbulentie die Huub Oosterhuis in toenemende mate heeft gekenmerkt.

De liederen van Henk Jongerius passen daarmee wel bij oud-katholieken, die ook een eigen plek in een veel grotere traditie hebben, zorgvuldig willen omgaan met overgeleverde vormen en tegelijk open willen zijn voor een verkondiging van het evangelie uit een ver land en van lang geleden voor mensen die hier en nu leven. Oud-katholieken en dominicanen hebben historisch niet zo veel met elkaar te maken gehad, maar dit raakpunt is er zeker.

Het liederendeel van het Gezangboek opent met een ander lied van Henk Jongerius, gezang 501, en daarin staat wat zijn en onze toekomst is:

“… voor allen die getreden zijn
in ’t voetspoor van uw Zoon,
hebt Gij voorgoed een plaats bereid:
zij zingen voor uw troon.”  

Tekst: Koenraad Ouwens
Foto: dominicanen.org | Ramon Mangold